892 18 OKTOBER 1973 lijk mag uitoefenen bestaat er geen enkele garantie dat die argumenta tie door u in de toekomst niet verder zal worden gebruikt. U zegt dit eigenlijk al in de volgende alinea waar staat: "De behoefte aan derge lijke vestigingen in dit gebied is daarom groot omdat in verband met eisen t. a. v. de terreingrootte elders in de gemeente geen geschikte ves- tigingsmogelijkheden aanwezig zijn". Hierdoor is naar mijn mening de weg vrij om, teneinde tegemoet te komen aan de vraag, steeds kleine gedeelten uit de bestemmingsplannen te lichten en deze via een bestem mingswijziging een andere bestemming te geven. Ik wil helemaal niet zeggen dat de behoefte aan dergelijke vestigingen in dit gebied groot is, zeker niet uit een landschappelijk oogpunt bezien. Het tegendeel is waar: de groene ruimte tussen de gemeenten Breda en Etten-Leur wordt op die wijze stukje bij beetje aangetast en dat is zeker niet de bedoeling van een ruimtelijke ordeningsprincipe waarbij juist de groene zone gehand haafd moet blijven. Ik kan derhalve niet met uw voorstel meegaan omdat ik met name de door u gebruikte argumentatie niet juist acht. De heer BROOIMANS: De land- en tuinbouw zijn voor velen een belangrijke bestaansbron. Deze sectoren hebben niet alleen een functie voor de groep van rechtstreeks betrokkenen, maar ook voor de gehele samenleving. Om die reden moet in het kader van het landschapsbehoud, de landschapsverzorging en de recreatie grote waarde aan het behoud van agrarisch gebied worden toegekend. Ook uw college heeft onderkend dat de land- en tuinbouw voor velen een belangrijke bestaansbron betekenen, hetgeen zonder meer kan worden afgeleid uit het feit dat u in de verga dering van 16 februari 1967 aan de raad van Breda het bestemmingsplan Princenhage-Noord 1966 hebt voorgelegd. De raad heeft dit bestemmings plan vastgesteld en enige tijd later hechtten gedeputeerde staten hieraan hun goedkeuring. Als voorzitter van de raad hebt u in genoemde raads vergadering gezegd dat dit plan aan dit gebied een agrarische bestem ming geeft voor de nabije en de verdere toekomst. Reeds voordat het be stemmingsplan in de raad werd behandeld werden door uw college be sprekingen gevoerd met het bestuur van de R.B.T.-veiling over de bouw van nieuwe veilinghallen aan de Heilaarstraat. Ik herinner mij nog goed dat er toen duidelijke afspraken zijn gemaakt. In gesprekken met de toen malige wethouder de heer Vermeulen is zowel aan het bestuur van de R.B.T'.-veiling als aan het bestuur van de grossiersvereniging bekend ge maakt dat alleen de veiling naar de Heilaarstraat zou overgaan. Voor de grossiers in groente en fruit, gevestigd aan de Belcrumweg tegenover de veiling, was geen plaats in de Heilaarstraat. De Belcrum zou de grossiers- markt blijven. Wie heeft gemeend dat het gemeentebestuur met het be stemmingsplan en de daarbij behorende voorschriften deze kwestie goed in bedwang zou houden, is wel bedrogen uitgekomen. Enige jaren gele den is aan de firma De Bakker, handel in tuinbouwbenodigdheden annex reparatie en inrichtingen, toegestaan zich aan de Leursebaan te vestigen. In het begin van dit jaar werd door de firma Aartsen, Heilaarstraat 240, een hinderwetvergunning aangevraagd tot het oprichten, in werking bren gen en houden van een bananenrijperij. De bekendmaking van uw col lege is gedateerd op 7 mei 1973. Voorzover mijn inlichtingen juist zijn is ook aan deze firma toestemming verleend. Ik kan uw beleid in dezen niet volgen. U beschikte over voldoen de instrumenten om ongewenste indringers te weren, maar helaas hebt u dat niet gedaan. Om deze redenen wil ik mij tegen het voorstel van uw college tot het nemen van een voorbereidingsbesluit uitspreken. De heer BIEMANS: Ik voel mij eveneens geroepen bij dit punt eni ge kanttekeningen te maken. Vooraf wil ik stellen dat ik niet tegen dit

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 892