18 OKTOBER 1973
893
voorbereidingsbesluit als zodanig ben. Ik ben voldoende realist om te
onderkennen dat de gemeente Breda in een situatie verkeert waarbij zij
beschikt over te weinig terreinen om te voldoen aan de reele aanvragen
van een aantal gegadigden. De heer Brooimans en mevrouw Van Nes heb
ben terecht opgemerkt dat dit inderdaad ten koste van de bestemming
"agrarisch gebied" zal gaan. Ik wil hier echter overheen stappen, want
gezien de situatie kan ik daarvoor begrip opbrengen.
Wel heb ik moeite met de inconsequentie die uit dit voorstel spreekt.
Het bieden van bescherming aan een doelgerichte agrarische ontwikkeling
is niet nieuw. Ik maak al enige tijd deel uit van deze raad en misschien
is het goed de leden van de raad mede te delen dat aan het eind van de
vijftiger jaren een besluit door deze raad is genomen om het gebied waar
over wij nu spreken -- het gebied Kerkakker -- voor stedebouwkundige
doeleinden te gebruiken. Dit besluit van de raad is door het college van
gedeputeerde staten afgewezen op grond van het feit dat dit gebied op
timaal geschikt is voor de ontwikkeling van een tuinbouwgebied binnen
de grenzen van de gemeente Breda. G.S. hebben dit als hoofdmotief aan
gevoerd voor het onthouden van de goedkeuring aan dit besluit. De con
sequentie hiervan was dat het gemeentebestuur van Breda optimale mo
gelijkheden schiep voor deze ontwikkeling. Analoog aan deze uitgangs
punten, die in de jaren 1958 en 1959 zijn vastgesteld, ligt thans dit voor
stel voor, zodat ik het hiermee volledig eens kan zijn. Ik vind het wel
jammer dat het zo lang heeft geduurd voordat men tot realisering kon
komen. Het is derhalve duidelijk dat sinds 1958/1959 reeds vaststond dat
deze gronden optimaal geschikt moesten worden gemaakt voor een ge
zonde ontwikkeling van de tuinbouw.
De heer Geene heeft er moeite mee dat er nu toch bepaalde agra
rische ontwikkelingen worden afgeremd. Ik wil zeer duidelijk stellen dat
ik het in het algemeen met de heer Geene eens ben. Het zou getuigen
van onjuist beleid als gemeentebesturen bij de vaststelling van bestem
mingsplannen voor agrarische buitengebieden doelgericht zouden uitgaan
van het stimuleren of tegengaan van bepaalde ontwikkelingen in de agra
rische sector. Gezien de achtergronden die ik aan de raad heb getracht
duidelijk te maken meen ik echter dat dit voorstel verantwoord is. Met
betrekking tot de verdere voorbereiding van het gebied-Kerkakker en het
gebied tussen rijksweg 16 en het Liesbos wil ik evenwel een beroep op het
college doen dat bestaande bedrijven in de agrarische sector, in welke
richting dan ook, niet worden belemmerd in hun normale ontwikkeling.
Ik ben er geen voorstander van om bepaalde agrarische bedrijfstakken te
activeren, maar ik ben wel van mening dat agrarische sectoren die in dit
gebied een bestaansmogelijkheid zoeken aan de hand van de zich wijzi
gende omstandigheden met betrekking tot de schaalvergroting niet door
gemeentelijke beperkingen, vastgelegd via gemeentelijke verordenin
gen, in hun normale uitbouw mogen worden belemmerd. Op bladzijde
2 van uw voorstel lees ik hierover het een en ander. Als u. het terzake
gestelde soepel wilt toepassen, waarbij de mogelijkheden van bestaande
bedrijven op het gebied van de land- of de tuinbouw in dit gebied niet
worden gelimiteerd, kan ik met deze gang van zaken en dit voorstel ak
koord gaan. Op dit belangrijke facet wil ik zeer nadrukkelijk wijzen.
De heer Brooimans is nog even ingegaan op de gang van zaken in
het recente verleden. Hetgeen hij hierover heeft gezegd kan ik alleen
maar onderschrijven. Ik neem aan dat velen van u kunnen bevestigen dat
bij de realisering van dit bedrijf aan de Heilaarstraat 265 in bestuurlijk
verband vrij veel contacten zijn gelegd en gesprekken zijn gevoerd met
uw college en het ambtelijk apparaat. Als bestuur van de veiling Breda
zijn wij uitdrukkelijk overeengekomen -- ik spreek hierbij nogmaals mijn