896 18 OKTOBER 1973 heer Geene moeten wij stellen dat die mogelijkheid er wel moet zijn en dat daarvoor een duidelijke plaats moet worden aangewezen, die echter niet in dit gebied kan worden gevonden. Verder gaat dit voor- bereidingsbesluit ook niet. Ditzelfde kan ik stellen in antwoord op de opmerkingen van de heer Biemans die, hoewel hij met dit voorstel kan meegaan, een aan tal kanttekeningen heeft gemaakt in het kader van het ontwerp-bestem- mingsplan-landelijk gebied. Hij heeft het college zeer terecht verzocht om een soepele toepassing met dien verstande dat de bestaande bedrij ven hun expansiemogelijkheid moeten behouden. Ik meen dat deze op merking bij de discussie moet worden betrokken op het moment dat het ontwikkelingsplan-landelijk gebied aan de orde is. De heer Biemans weet dat het ontwerp-bestemmingsplan thans in procedure is. Ik meen dat ik hiermee ben ingegaan op enkele incidentele op merkingen die door de raadsleden zijn gemaakt en ik wil nu wat dieper ingaan op hetgeen de heren Brooimans en Biemans hebben gezegd over het bestemmingsplan en de afspraken die met het college zijn gemaakt. De heer Brooimans heeft gezegd dat hij het beleid van het college in dezen niet kan volgen en ik wil mijn betoog daarop even toespitsen. Hij heeft gezegd dat het college voldoende instrumenten ter beschikking had en heeft en dat er moeilijkheden zijn ontstaan ten aanzien van de gemaakte afspraken. De heer Biemans heeft eigenlijk hetzelfde gezegd met betrekking tot het laatste. Hij acht het plezierig dat het toenma lige college afspraken heeft gemaakt, hoewel ook hij van mening is dat die enigszins merkwaardig zijn nagekomen. Wij moeten hierbij twee dingen in het oog houden. Er is een bestemmingsplan-Princenhage-Noord hetgeen de heer Biemans zeer terecht heeft gesteld. Zeer ten onrechte heeft hij echter voorts gezegd dat dit bestemmingsplan door G. S. is goedgekeurd. Dit bestemmingsplan is gedeeltelijk goedgekeurd. Er is namelijk geen goedkeuring gehecht aan de gebruiksbepalingen die in het bestemmingsplan waren opgenomen, zodat er een plan zonder ge bruiksbepalingen is. Helaas kunnen wij dus aan het gebruik van opstal len in bijvoorbeeld dit gebied geen voorwaarden verbinden. Als de heer X daar iets koopt mag hij dat gebruiken voor wat hij wenst. Het is dan niet ordentelijk en juridisch gezien niet mogelijk met behulp van ande re instrumenten dan de Hinderwet die vestiging tegen te gaan. Bij een bouwverordening ligt dit anders, maar daar kom ik dadelijk op terug. De feitelijke situatie is dus dat er een goedgekeurd bestemmingsplan is, waarbij de goedkeuring door G. S. aan de gebruiksbepalingen is onthou den. Voorts schijnen er afspraken te zijn gemaakt. De heer Biemans heeft gesproken als lid van het bestuur van de veiling en ik vraag mij af in welke kwaliteit hij hier dan zit. Misschien mag ik hem verwijzen naar een gesprek dat de voorzitter van het veilingbestuur op 5 juni 1969 met de toenmalige wethouder Vermeulen heeft gehad, waarbij dit pro bleem aan de voorzitter van het veilingbestuur is voorgelegd. Er is hem meegedeeld dat tegen ingebruikneming van een boerderij als verkoop plaats de gemeente machteloos staat. Graag wil ik hierover met de heer Biemans nog eens spreken. Tot overmaat van ramp bevindt zich in dit zelfde dossier nog het verslag van een gesprek van 31 oktober 1969 tus sen dezelfde wethouder en dezelfde voorzitter, waarbij de eerste de laatste nogmaals de moeilijke situatie,waarin de gemeente Breda ge raakt doordat grossiers panden kopen, onder ogen bracht. Wethouder Vermeulen heeft letterlijk gezegd: "De gemeente heeft geen middelen om het in gebruik nemen tegen te gaan". Dit staat althans in het des betreffende dossier en ik verkeer in de wetenschap dat dit notities zijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 896