22 OKTOBER 1973 903 het werd verdoezeld door de meer dan verzadigde en zelfs nogal over spannen arbeidsmarkt. De huidige toestand wordt eigenlijk nog somber der als men bedenkt dat het deelnemen aan het arbeidsproces door jeug digen door de langere studie wordt verschoven naar een later datum. Onder punt 3 op blz. 2 van de nota zet het college uiteen dat bin nen de bedrijven de structuur gewijzigd wordt en dat daardoor het aan tal arbeidsplaatsen in de "werkplaats" vermindert in vergelijking met de administratieve functies. Een gedeelte van deze opvatting is juist: er is inderdaad sprake van structuurwijzigingen in de bedrijven maar deze gaan in vele gevallen ook ten koste van de administratieve sector, zoals blijkt uit het relatief hoge aantal werkzoekenden in deze sector. Daar naast is eveneens een hoger aanbod waar te nemen voor de zogenaamde "middenkaderfuncties" en voor functies die geschikt zijn voor mensen met een hogere beroepsopleiding. Met betrekking tot de laatste catego rie valt nog steeds een groei te constateren: in maart 1973 bedroeg het aantal werkzoekenden 2. 340 en in augustus 1973 4. 410. Voor de aca demici waren de cijfers: in juni 1972 910 en in juni 1973 2.020. Uit het voorgaande blijkt dat wij op grond van een ander uitgangs punt komen tot de constatering van het groeiende belang van een admi- nistratief-technische scholing. Wij denken hier in het bijzonder aan de stichting van een school voor h. e. a.o.waarvoor wij meermalen de aandacht gevraagd hebben. Tevens achten wij het noodzakelijk dat een gedifferentieerd pakket van opleidingsmogelijkheden aanwezig is. De gedachten onder punt 4 van de nota op blz. 3 kunnen wij wel onderschrijven. In Breda is in het verleden sterk de nadruk gelegd op de dienstensector en dat gebeurt nu ook weer in de nota. Deze sector is in derdaad belangrijk, zeker tegen de achtergrond van de functie van Bre da als centrumgemeente, en zal in de toekomst een belangrijk aandeel moeten hebben in de werkgelegenheid. Uitbreiding zal dan ook zeker noodzakelijk zijn. In de sector van de industriële bedrijven is op het ogenblik spra ke van een zorgwekkende toestand. Daarnaast doet zich in deze sector een vreemd verschijnsel voor: in een aantal bedrijven is ondanks de ve le werkzoekenden toch een vrij grote hoeveelheid arbeidsplaatsen be schikbaar. In dit verband vestig ik de aandacht op de uitlating van de directeur van I.E.O. transformatorenfabriek, waaruit blijkt dat het ui termate moeilijk is personeel aan te trekken. Men kan er zeker van zijn dat dit niet alleen voor dat bepaalde bedrijf geldt maar dat deze situa tie ook in andere bedrijven in Breda bestaat. Ik citeer een uitspraak van de plaatsvervangend directeur van de arbeidsvoorziening, de heer Kru- se, die het volgende opmerkt: "Het is niet zozeer de hoeveelheid werk zoekenden die ons zorgen baart, het is vooral het kwalitatieve verschil tussen vraag en aanbod dat ons voor grote problemen stelt. Wij besteden er miljoenen aan maar het resultaat is teleurstellend. De Nederlandse werknemer zal een flexibelere mentaliteit moeten krijger." Dit brengt mij op een onderwerp dat ook het college in zijn nota aansnijdt: de grote openstaande vraag naar arbeidskrachten tegen de ach tergrond van de grote arbeidsreserve. B. en W. spreken het vermoeden uit dat er eerder sprake is van een kwalitatieve verstoring dan van een kwantitatieve verstoring van de arbeidsmarkt. Vooral dit deel van de nota signaleert bepaalde situaties maar gaat niet dieper in op de oplos sing van de problemen. Ik denk in het bijzonder aan het grote aandeel dat het gewestelijk arbeidsbureau in dit alles heeft. De arbeidsbemidde ling speelt hierin een overwegende rol en ik vraag mij dan ook af of het G. A. B. over voldoende krachten beschikt om de zware taak van de ar beidsbemiddeling uit te voeren. Gelukkig hebben wij mogen constateren

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 903