22 OKTOBER 1973 905 in ruime mate gegeven in de rapporten. Hieraan zou ik nog het volgen de willen toevoegen: wij kunnen zeer veel industrie-, dienstverlenende of kantoorfuncties proberen te creëren in ons gewest en onze gemeente, maar als de mens -- deze staat hierbij centraal -- daarbij niet aan zijn trekken komt, schieten al onze inspanningen hun doel voorbij. Op die manier creëren wij slechts arbeidsplaatsen voor de vluchtenden uit de onleefbaar geworden randstad. In de toekomst zal deze vlucht zeker toe nemen, gezien de afremmingen van de investeringen in de randstad, en in principe bestaat daartegen geen enkel bezwaar. Op dit ogenblik moet echter de zorg voor onze eigen beroepsbevolking centraal staan: haar welzijn vereist van ons een niet aflatende zorg. Tenslotte dit. Het is ons bekend dat de laatste twee jaar twaalf kleine bedrijven Breda hebben verlaten en zich elders hebben gevestigd. Kan het college ons inlichtingen over de oorzaken en de redenen daar van verstrekken? De heer VAN OS: Allereerst enkele kanttekeningen bij de inhoud van de nota. Onder punt 4 op blz. 3 wordt gesproken over de toenemen de inschakeling van vrouwelijke werknemers en daarbij wordt een dui delijk verband gelegd met de "vrouwelijke" beroepen. Mijns inziens zou de inspanning erop gericht kunnen zijn de vrouwen ook op andere ge bieden in te schakelen dan alleen op het gebied van wat wij tot op heden nog steeds "typisch vrouwelijke beroepen" noemen. In het resumé op blz. 9 staat dat de gemeente een centrumfunc tie vervult op het gebied van de werkgelegenheid voor de randgemeen ten. Ik ben het met de heer Van Duijl eens dat wij, als wij deze uit spraak serieus menen, over de industrievestiging beter overleg zouden moeten plegen met de randgemeenten en de andere gemeenten in de regio. Het is nodig dat er betere resultaten worden geboekt. Het belangrijkste gedeelte van de nota wordt gevormd door de be leidsvoornemens. Uit de nota blijkt duidelijk dat het industrieterrein in Breda nagenoeg op is en dat wij geen aanbod meer hebben voor de in dustrieën die zich melden. Louter en alleen om die reden kan mijn frac tie akkoord gaan met een gedeeltelijke ontsluiting van het industriege bied Haagse Beemden. Het is vreemd dat uit de nota blijkt dat deze ont sluiting snel tot stand moet komen, terwijl wij tot op heden niet hebben kunnen ontdekken waar het daarvoor benodigde geld vandaan moet ko men. Men zal zich herinneren dat ik in de debatten over de budgetver deling een vraag heb gesteld die hierop betrekking had. Voor een gedeel telijke ontsluiting van dit gebied zal toch in ieder geval geld nodig zijn. Dat wij de wijze van financieren niet hebben kunnen vinden bevreemdt ons des te meer daar mevrouw Van Nes onlangs nog een vraag heeft gesteld over het kaartje dat het college gebruikt bij zijn acquisitiebeleid en waar in het onderhavige gebied al is ingekleurd als industrieterrein, wat merk waardig is als de raad niet op de hoogte is van het voteren van een of ander krediet voor de ontsluiting. Wij zijn bang voor de in punt b. gebruikte term "kantorenpark". Het is de vraag of dit tot stand moet komen en hoe het er bij een even tuele uitvoering wel uit zal komen te zien. Kantoren die meer gedecen traliseerd liggen zijn onzes inziens wellicht aantrekkelijker. Op voor hand delen wij reeds mede dat wij niet akkoord zullen kunnen gaan met een kantorenpark in het centrum van onze stad. Ik voorzie dat onze ge meente daardoor namelijk met dezelfde moeilijkheden te kampen krijgt als Amsterdam, dat zeer grote parkeermoeilijkheden heeft, alleen door dat er veel kantoren in de stad zijn. Wij zien de noodzaak van een kan torenpark nog niet in, maar mocht men het toch gewenst achten een der gelijk park te creëren, dan moet dat naar onze mening in ieder geval

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 905