906 22 OKTOBER 1973 niet in het centrum gebeuren. Enige uitleg zou ik graag horen over punt d. Dit punt bestaat uit een zin die een dermate voortreffelijk ambtelijk karakter heeft, dat hij wellicht nog wat nader zou kunnen worden uitgelegd. Ik citeer: "Het handhaven van de functie werkgelegenheidscentrum voor de randgemeen ten kan minimaal de bevordering van snellere werkgelegenheidsgroei noodzakelijk maken". Misschien kan de wethouder duidelijk vertellen wat hij daaronder verstaat; dit zou de nota voor ons waardevoller kunnen ma ken. Bij punt e. -- het creëren van extra arbeidsplaatsen voor pende laars -- zetten wij grote, vraagtekens. Het welslagen van dit streven ver eist wel een zeer inventieve ontwikkeling, want men is hiermee naar ik heb begrepen nog op geen enkele plaats geslaagd. De heer Van Duijl heeft er zojuist op gewezen dat er met betrekking tot de pendelaars heel andere problemen in het geding zijn. Er zullen zeer speciale oplossingen bedacht moeten worden om dit "pendelaarsprobleem" te bestrijden. De heer DEES: Onze fractie heeft waardering voor de snelle wijze waarop het college met deze nota is gekomen nadat daar in de raad op was aangedrongen. De verdienste van de nota is onzes inziens niet alleen dat zij is gebaseerd op analyses van het gewestelijk arbeidsbureau en de sociografische dienst maar vooral ook dat aan het slot harde beleidscon clusies worden getrokken die op korte termijn uitvoerbaar zijn, kortom; de nota is realistisch en kan op korte termijn verwezenlijkt worden. Op enkele aspecten wil ik ingaan^ in het bewustzijn van het feit dat in de commissie voor economische zaken --ik denk daarbij aan de heer Gee- ne -- uitgebreid op allerlei details is ingegaan. Allereerst iets over de regionale en gewestelijke samenwerking op het gebied van de werkgelegenheidspolitiek. Het college erkent dat so ciaal-economische vraagstukken -- dus ook vraagstukken betreffende de werkgelegenheid -- op regionaal en gewestelijk niveau zouden moeten worden aangepakt. Wij gaan daarmee akkoord. Het standpunt van het college wordt echter weer enigszins verzwakt door de opmerking dat dit alles zich nog in het stadium van studie en overleg bevindt en dat de bestuurlijke structuren in West-Brabant nog niet adequaat zijn voor het komen tot een effectief beleid op korte termijn. Dat kan men constate ren maar ik stel daar graag tegenover dat Breda geen afwachtende hou ding zal mogen aannemen. Wij pleiten er dan ook graag voor dat het college op het gebied van gewestelijke en regionale werkgelegenheids politiek een stimulerende functie zal gaan vervullen. In de ter tafel lig gende nota wordt dat helaas niet uitgesproken. In dit verband sluit ik gaar ne aan bij de opmerkingen van de heer'Van Duijl; in West-Brabant is een groot overschot aan industrieterreinen, zeker tot 1980, maar de moeilijk heid is dat de voorraad verkeerd is verdeeld. Zo heeft Breda een tekort. Ik meen dat juist hier een taak ligt voor de centrumgemeente Breda om te komen tot meer coördinatie, waarbij ik onder andere denk aan het acquisitiebeleid. In de discussies over de werkgelegenheidsproblematiek is het een opvallend punt dat Breda op zichzelf een gunstige verhouding kent tus sen werkgelegenheid en beroepsbevolking. De huidige Bredase beroeps bevolking zou --ik verwijs daarvoor naar de nota van de sociografische dienst -- ruimschoots opgevangen kunnen worden door de bestaande ca paciteit aan arbeidsplaatsen in de eigen gemeente. Desondanks is er een hoog werkloosheidspercentage in Breda als gevolg van een complex van factoren van naar onze mening vooral structurele aard. In dat verband is het jammer dat het college uitsluitend aandacht besteedt aan de kwantita-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 906