22 OKTOBER 1973 907 tieve aspecten van de werkgelegenheid, terwijl het in het algemeen voorbijgaat aan de kwalitatieve aspecten van de werkloosheid. Met de heer Van Duijl ben ik het eens dat'het wenselijk zou zijn meer aandacht te besteden aan de kwalitatieve aspecten. De nota heeft uiteraard betrek king op het werkgelegenheidsbeleid maar naar onze mening zou de werk loosheidsbestrijding een integrerend onderdeel moeten zijn van een werk gelegenheidsbeleid dat erop is gericht een ieder passend werk in de sa menleving te verschaffen. Natuurlijk kan thans niet van het college ver langd worden dat het ingaat op alle aspecten van de werkloosheidsbe strijding maar ik wil in ieder geval wijzen op de initiatieven die in dit verband in de regio Breda lijken te worden genomen. Met betrekking tot deze initiatieven heb ik twee vragen. Ten eer ste: erkent het college -- dit is de principiële vraag -- dat de werkloos heidsbestrijding een belangrijk facet van het werkgelegenheidsbeleid is? Ten tweede; hoe denkt het college over de plannen van de regio Breda om te komen tot een uitzendbureau op non-profit basis voor moeilijk plaatsbare arbeidskrachten en langdurig werklozen? De zojuist genoemde twee categorieën dreigen vaak tussen de wal en het schip terecht te ko men; onze fractie vraagt grote aandacht voor deze groepen. Het college bepleit een zo gedifferentieerd mogelijk pakket van opleidingsmogelijkheden. Betekent dit dat er voor het college nog "wit te vlekken" in Breda aanwezig zijn? Wij zouden evenals de heer Van Duijl dat heeft gedaan nog eens willen wijzen op de wenselijkheid van een school voer hoger economisch en administratief onderwijs in deze regio. Mét het college zijn vrij van mening dat vooral de werkgelegen heid in de dienstensector -- in de ruimste zin van het woord -- uitge breid zal moeten worden. Wij zijn er dan ook verheugd over dat het college er, min of meer vooruitlopend op dit beleidspunt, in is geslaagd het afgelopen jaar twee belangrijke vestigingen naar Breda te halen: de Suikerunie en een onderdeel van het AMRO-concern. Wanneer deze week in de Tweede Kamer de voorgestelde selectieve investeringsregeling wordt aangenomen, kdn dat betekenen dat in de randstad meer belangstelling voor vestiging in West-Brabant zal ontstaan. Is het college in dat geval bereid in het acquisitiebeleid aan dergelijke dienstverlenende bedrijven een bewuste prioriteit te verlenen? In de nota staat dat het college onderzoekt of er mogelijkheden zijn tot uitbreiding van het aantal terreinen voor bedrijven in de dienst verlenende sector. Hoe staat het met dit onderzoek en aan welke terrei nen wordt in het bijzonder gedacht? Wanneer kunnen wij nadere gege vens over een kantorenpark tegemoet zien? Vervolgens kom ik op het vierde en naar onze mening belangrijk ste punt, namelijk de kwestie van de beschikbare hoeveelheid industrie terreinen. Andere sprekers hebben er ook al op gewezen dat er in Breda op dat gebied een ernstig tekort bestaat en dat er bovendien -- wat min stens even belangrijk is -- gebrek heerst aan variatie in terreinen. Mede gezien de nota van het college over het bedrijvenpark, die wij van har te toejuichen, is ons standpunt ten aanzien van de industrieterreinen het volgende. Ontsluiting van een deel van het industriegebied Haagse Beem den, bijvoorbeeld 50 ha, is op de kortst mogelijke termijn noodzakelijk, terwijl bovendien onzes inziens de procedure met betrekking tot deze ontsluiting reeds nu van dien aard moet zijn, dat er geen vertraging op treedt indien de discussies en de besluitvorming over het totale plan- Haagse Beemden of het woongebied Haagse Beemden zouden stagneren. Met name ten aanzien van dit laatste punt zouden wij een duidelijke toe zegging var. het college willen hebben.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 907