22 OKTOBER 1973
909
komt aan de orde zodra de algehele ontwikkeling van de Haagse Beem
den aan de raad wordt gepresenteerd. Met onze instemming bedoelen
wij slechts dat zich industrieën in de Haagse Beemden kunnen vestigen
en meer niet.
Een ander punt. Wij menen dat er een mogelijkheid is om bij het
werkgelegenheidsbeleid rekening te houden met een ontwikkeling die
ook de centrale overheid in de toekomst mogelijk acht, namelijk een
ontwikkeling in de richting van het werknemerszelfbestuur. Hierover heb
ben wij in de fractie gesproken, waarbij wij niet tot een eindoordeel heb
ben kunnen komen maar hebben geconstateerd dat de centrale overheid
-- daarmee bedoel ik de regering die op dit ogenblik het beleid aangeeft
-- experimenten op het gebied van het werknemerszelfbestuur wil steu
nen. In dat verband heeft het wellicht zin als het college in eigen kring
eens beziet of Breda zich onder verwijzing naar de ter tafel liggende no
ta die betrekking heeft op de werkgelegenheid en te maken heeft met dit
nieuwe facet van beheersvormen, op een of andere manier bij de centra
le overheid zou kunnen presenteren om mee te gaan werken aan de ex
perimenten op het gebied van het werknemerszelfbestuur. Deze gedach
te geven wij het college graag in overweging.
Tenslotte kan ik zeggen dat wij ons zeer positief opstellen ten op
zichte van de nota maar een bepaalde kanttekening maken bij de ont
sluiting van de Haagse Beemden.
De heer GEENE: Graag wil ik de raad dank brengen voor het be
pleiten van regionale samenwerking bij de aanpak van het probleem van
de werkgelegenheid. Men zal begrijpen dat een dergelijk pleidooi mij
uit het hart gegrepen is. Aan de vragen die collega-raadsleden hebben
gesteld zou ik er nog enkele willen toevoegen.
In de nota wordt meermalen gesproken over een "kantorenpark" en
ik vraag mij af wat daar nu precies onder wordt verstaan.
In de informatieve nota inzake het bedrijvenpark wordt geconclu
deerd dat een dergelijk park pas verwezenlijkt kan worden met hulp van
derden, aangezien de te maken kosten zeer hoog zijn. Zijn er reeds on
derhandelingen met exploitatiemaatschappijen gaande?
Op blz. 9 van de nota over het werkgelegenheidsbeleid staat onder
punt b van paragraaf 10. 3 dat het college denkt aan het ontwikkelen van
een kantorenpark: kennelijk wordt ervan uitgegaan dat de gemeente dit
zelf gaat doen.
In de nota werkgelegenheid van de sociografische dienst van juni
1973 wordt bij herhaling opgemerkt dat het om een Bredase benadering
gaat. Ik. verwijs naar blz. 36 en citeer: de positie van Breda in regio
en gewest is niet of slechts zijdelings ter sprake gekomen. Het werkgele
genheidsprobleem kon daardoor ook niet expliciet in het licht van de meest
gewenste ruimtelijke ordening voor stad en regio worden geplaatst; daar
voor draagt de benadering van de werkgelegenheidsproblematiek -- zoals
bovenomschreven --te veel een partieel karakter". Meent het college
toch op grond van die gegevens een verantwoord beleid te kunnen voeren?
De heer VON SCHMID: In de eerste plaats wil ik opmerken dat de
nota op zichzelf zeer verhelderend is en een goed inzicht geeft in de aard
van de problemen. Eerlijk gezegd ben ik echter niet erg onder de indruk
van de aangegeven manier waarop de moeilijkheden opgelost zouden moe
ten worden, hoewel er enkele maatregelen worden genoemd waarmee men
het eens kan zijn en die alleen maar een plezierig effect zullen hebben.
Voorbeelden daarvan zijn de opmerkingen over het acquisitiebeleid, over
een selectief vestigingsbeleid en over het aantrekken van bedrijven in de