910 22 OKTOBER 1973 tertiaire sectors waarmee waarschijnlijk niemand in de raad moeite zal hebben. Men neme mij evenwel niet kwalijk dat ik erop wijs dat soort gelijke klanken al heel lang van het college en van de raad te horen zijn geweest. In de vorige raad is er vele malen over gesproken dat Breda in de toekomst in zoverre een regionaal centrum zou worden, dat er aller lei diensten in de tertiaire sector zouden worden gevestigd. Reeds een jaar of zeven hoor ik het gesprek over dit onderwerp aan en mag ik het mede voeren. Het valt mij op dat vanavond opnieuw wordt gezegd wat misschien zeven jaar geleden ook al is gezegd, namelijk dat er voor ge zorgd moet worden dat er bedrijven in de tertiaire sector naar Breda ko men. Nu geloof ik niet dat de oplossing wordt bereikt door vast te stel len dat er een "alerte" politiek gevoerd moet worden. Het woord "alert" klinkt natuurlijk buitengewoon alert, men gaat er direct van overeind zitten.' De vraag is echter in hoeverre het college -- ik zit al te kijken of er bij het college enige alertie valt waar te nemen.' -- zich in de praktijk anders gaat manifesteren dan in de voorgaande jaren. De nota bevat bepaalde elementen die men eigenlijk in verband moet brengen met andere onderwerpen die wij in deze raad behandelen. Daarbij doet zich de toevallige omstandigheid voor dat wij ons dezer dagen tevens bezig houden met de nota huisvesting bejaarden, waarin op blz. 11 een zeer interessante prognose van de bevolkingsgroei in Bre da te vinden isin 1972 bedroeg het aantal inwoners 122.430, terwijl dit aantal in 1982 -- dus over tien jaar -- 122.440 zal bedragen en der halve met 10 zal stijgen. Volgens deze prognose komt de groei van Bre da in de eerste tien jaren neer op 10 extra inwoners. Voorts wordt in de bejaardenhuisvestingsnota een duidelijk verband gelegd met het vergrij zen van de Bredase bevolking, waar allerlei problemen uit voortvloeien die ik nu niet zal bespreken omdat zij bij de nota bejaardenhuisvesting horen. Op grond van dit alles vraag ik mij af hoe men nu eigenlijk de toekomst van Breda ziet en hoe men zich Breda als centrum van West- Brabant voorstelt. Ik moet eerlijk zeggen dat ik volstrekt geen duidelijk beeld heb maar eerder de indruk krijg dat er sprake is van een zeer gro te stagnatie, iets wat ik overigens op mijn beurt ook al vele jaren ge zegd heb, zodat het evenmin nieuws is voor het college, maar waarvan ik meen dat het goed is er nog eens op te wijzen. Gezien deze stagna tie zie ik niet in hoe men de vestiging van allerlei bedrijven en diensten in de tertiaire sector wil verwezenlijken. Als men namelijk werkelijk op deze vestiging rekent, zal men ervan uit moeten gaan dat de bevolkings groei heel anders beschouwd moet worden dan thans gebeurt op grond van de beschikbare gegevens. Daarom acht ik het dan ook zeer belangrijk hoe straks door het college geantwoord zal worden op de vraag hoe het zich het alerte beleid na heden voorstelt. Overigens ben ik het geheel eens met degenen die hebben opgemerkt dat het zeer nuttig --zo niet een eerste vereiste -- zou zijn voor het wel slagen van het beleid een raad voor de werkgelegenheid in te stellen. Er is een duidelijk verband met de werkloosheid die door een dergelijke raad wellicht op andere wijze zou kunnen worden aangepakt dan tot nu toe door het college is gebeurd. Met dit alles heeft natuurlijk ook het begrip "ac quisitie" te maken, dat voortdurend in de nota voorkomt en dat mijns in ziens voor Breda een zeer moeilijk begrip is, gezien bijvoorbeeld de ac quisitieproblemen in verband met Het Turfschip. Ik vraag mij af of wij in Breda beschikken over een soort "acquisitiecommissie" die plotseling in staat is in den lande het besef te laten ontstaan dat men zich in Breda moet vestigen omdat slechts d44r de tertiaire diensten kunnen functione-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 910