22 OKTOBER 1973 911 ren. Dat die neiging in het land ook maar enigszins bestaat, acht ik zeer onwaarschijnlijk. De heer Van Duijl heeft dit onderwerp zojuist zeer terecht in verband gebracht met het verschijnsel dat de afstanden steeds verkort worden. Misschien is dat een oorzaak dat Breda voor ve len minder aantrekkelijk wordt. Weliswaar ligt onze stad -- daar is steeds de nadruk op gelegd -- tussen enerzijds de randstad en anderzijds Antwer pen en heeft zij als achterland het Ruhrgebied, maar daar staat tegen over dat de afstanden inderdaad zó klein worden, dat het de grote vraag wordt of men nu wel Breda als tussenstation nodig heeft. Wij moeten ons de vraag gaan stellen in welk opzicht wij in hetland de indruk kunnen wekken -- daarop komt het namelijk wel enigszins neer -- dat Breda nodig is bij de verdere "nationale" ontwikkeling van Nederland om de relatie tot stand te brengen tussen de randstad, België en het Ruhrgebied. Volgens de nota zou Breda een soort "schakelstation" moeten zijn, een functie die ik niet logisch zie voortvloeien uit de toestanden die wij hier tot nu toe gekend hebben. Het voorafgaande is geen verwijt aan het college, want ook ik zie niet direct in wat er zou moeten gebeuren. Ik vraag mij slechts af hoe men erbij komt dat alle voornemens nu plotseling wel uitgevoerd zullen kunnen worden. Het optimisme hierover dat ik bij enkele andere raads leden heb beluisterd verbaast mij enigszins. Ik zou nog op een ander aspect van de nota willen wijzen dat een zekere tegenstrijdigheid inhoudt, namelijk het streven om Breda aan trekkelijk te maken. Op het ogenblik is naar ik heb gemerkt de slogan: "Breda schone stad"; achteraf zijn wij eigenlijk blij dat allerlei bedrijven zich niet in onze stad hebben gevestigd zodat wij deze voor de reclame zeer bevorderlijke slagzin kunnen gebruiken. Daarbij vraag ik mij echter af wat voor bedrijven wij dan gaan aantrekken. In de nota staat dat men vooral het oog heeft op kleinere bedrijven maar zal daarom een groter bedrijf dat zich hier wil vestigen worden afgewezen omdat het milieu- bedervend zal werken en Breda op die manier de aantrekkingskracht voor de kleinere bedrijven en de tertiaire diensten zal verliezen? Ook op dit punt zal het bepaald niet gemakkelijk zijn in de toekomst een concreet beleid te voeren. Het kantorenpark is reeds door enkele andere sprekers genoemd: ook ik weet niet precies waar men zich dat voorstelt. Opgemerkt is reeds dat het niet in het centrum gevestigd moet worden en naar mijn mening zijn er ook andere wijken in Breda die er bepaald niet om zitten te springen dat er daar een kantorenpark verrijst. Over een bedrijvenpark zal ik niet spreken aangezien dit straks aan de hand van een speciale nota aan de or de komt. Samenvattend constateer ik dat de nota een goed beeld geeft van iets dat wij eigenlijk al wisten maar waarvan een goed overzicht is ge geven. Ik kan evenwel nog niet inzien dat men optimistisch mag zijn over de uitgangssituatie voor het beleid, en wel op grond van de zojuist door mij genoemde factoren. Wethouder VAN GRAAFEILAND: Het college is uiteraard ingenomen met de positieve opmerkingen die uit de raad zijn gekomen naar aanlei ding van de nota. Twee uitgangspunten hebben aan de samenstelling ten grondslag gelegen. Ten eerste hebben wij ons gebaseerd op een volstrekt minimalistische opstelling, dat wil zeggen dat het onderzoek gericht is geweest op de zorg voor de werkgelegenheid van de inwoners van Breda en van de randgemeenten waaronder worden gerangschikt: Prinsenbeek, Teteringen, Terheijden en Nieuw-Ginneken. Voorzover het deze nota aangaat hebben wij uitsluitend de functiehandhaving bekeken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 911