22 OKTOBER 1973 915 kleine bedrijven die zeer milieuverpestend werken. Het milieu is het derde aspect van dit beleid. Wij zijn van me ning dat Breda de kip met de gouden eieren niet moet slachten en dat betekent dat wij gebruik moeten maken van de situatie die niet zonder meer is ontstaan. In het verleden zijn duidelijk bedrijven afgewezen die het milieu ongunstig zouden kunnen beïnvloeden. Wij kunnen blij zijn dat Breda na een tijdsverloop van twintig jaar in dat opzicht een uiterst gezonde gemeente is gebleven. Gedeeltelijk heb ik al antwoord gegeven op de vragen van de heer Von Schmid over het alerte acquisitiebeleid. Het is moeilijk dit nader te concretiseren. U weet dat wij een vestigingsprofiel hebben op gesteld met het bekende kaartje waarop ik nog zal ingaan naar aanlei ding van de vragen van mevrouw Van Nes. Dit vestigingsprofiel functio neert inderdaad. Er kan een toenemende belangstelling voor Breda wor den geconstateerd en dit is ook niet bijzonder vreemd omdat Breda, me de gelet op de gehele E.E. G. -ontwikkeling -- dit zijn niet alleen kre ten want wij bemerken daar werkelijk iets van -- in het totale gebied een bijzonder interessante ligging heeft gekregen. Uitgaande van Breda kan het achterland worden bestreken. Deze stad ligt zeer gunstig ten op zichte van de regeringscentra Brussel en Den Haag en bovendien ten op zichte van Antwerpen en Rotterdam, twee giganten op het gebied van de industrie-ontwikkeling. Het acquisitiebeleid kan niet harder worden ge maakt dan ik. heb aangegeven, maar door het bureau Economische Za ken en de activiteiten die ter zake door de B.R. I. M. worden ontwikkeld is er naar mijn mening voldoende gereedschap aanwezig om mee te kun nen "hakken". Met betrekking tot de relatie tot de arbeidsreserve heeft de heer Van Duijl volkomen terecht opgemerkt dat Brabant van oudsher een re servoir is dat de randstad de nodige werknemers levert. In de nota is ook opgemerkt dat de pendel een groot probleem vormt en dan met name als de opnamecapaciteit van de randstad zal teruglopen, want dan vallen de pendelaars terug op ons gewestelijk arbeidsbureau en onze regelingen, hetgeen het beeld niet prettiger maakt. Het beeld wordt bovendien erns tiger naarmate het verschil in beloning tussen de randstad en Brabant blijft bestaan; met idit igegeven.moeten wij rekening blijven houden. Vooralsnog verwacht ik niet dat het gemeentebestuur in staat zal zijn daarin een wij ziging aan te brengen; dit zal met name afhangen van het beleid van de overheid. De heer Van Duijl heeft terecht geconstateerd dat er sprake is van een kwalitatieve verstoring, waarbij zowel aan vraag als aan aanbod niet tegemoet kan worden gekomen. Binnen sommige sectoren geldt dit zelfs voor beide aspecten even sterk. Dit roept onmiddellijk de vraag op of de arbeidsbemiddeling zoals die thans door het gewestelijk arbeidsbureau wordt gegeven wel voldoende adequaat is. De heer Van Duiil heeft de suggestie gedaan dat wellicht door de gemeente in overleg kan worden getreden met het bedrijfsleven om ter zake de werkzaamheden van het G. A. B. enigszins te ondersteunen, met name wat betreft de individue le begeleiding. Ik wil hierover opmerken dat reeds ongeveer een half jaar geleden deze problematiek in de besprekingen met het B. I. C. aan de orde is geweest en hierbij is geconstateerd dat het matig functioneren van het arbeidsbureau eigenlijk een tweeledige oorzaak heeft. In de eers te plaats is de registratie waarover men beschikt niet volledig, hetgeen wil zeggen dat er meer vacatures zijn dan het gewestelijk arbeidsbureau heeft geregistreerd. Er is een dringend beroep gedaan op met name de le den van het B. I. C. om hun vacatures bij het arbeidsbureau op te geven en naar ik meen is daaraan ook gevolg gegeven. In de tweede plaats sluit

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 915