916
22 OKTOBER 3 973
de wijze van registratie van de arbeidsreserve door bet G. A.B. over het
algemeen niet aan bij de coderingen van beroepen zoals die in het be
drijfsleven gelden. De functie-omschrijvingen zijn niet op elkaar afge
stemd en ook dit probleem wordt door de voorzitter van de Kamer van
Koophandel, het B. IC. en het G. A.B. bekeken. Ik kan niet beoorde
len in hoeverre het G. A.B. van de zijde van de gemeente in zijn ar-
beidsbemiddelende taak zou kunnen worden gesteund. Als ik de heer
Jansen, de voormalige directeur van het G. A.B. goed heb begrepen
is het probleem feitelijk van budgettaire aard. Men beschikt over te
weinig mankracht om de arbeidsbemiddelende taak naar behoren te ver
vullen. Ik wil u op dit moment niet confronteren met de budgettaire pro
blemen van de gemeente Breda, maar ik vrees dat die even groot zullen
zijn als die van het G. A. B.zodat wij niet in staat zullen zijn het ar
beidsbureau, behalve de hand- en spandiensten die wij zo goed mogelijk
organiseren, van de nodige middelen te voorzien.
De heer Van Duijl heeft nog gevraagd of het mogelijk is dat annex
aan deze nota de arbeidsreserve wordt geanalyseerd, hetgeen dan ook als
een beleidsvoornemen kan gelden. U hebt al geconstateerd dat deze no
ta de werkgelegenheid betreft en dat de structurele aspecten van de werk
loosheid in deze nota in ieder geval niet aan de orde zijn. Dit is een ge
volg van de wijze van aanpak, waarbij de werkgelegenheid als aspect is
bekeken. De werkloosheid zou een andere benadering en een ander on
derzoek behoeven teneinde aan de nodige cijfers te komen. De opmer
kingen over dit aspect dienen eigenlijk meer bestemd te zijn voor colle
ga De Raaff.
De heer Dees heeft drre vragen gesteld waarvan ik er twee heb be
grepen en één niet.
Wethouder VAN DUN: Dat is dan een 6j'
Wethouder VAN GRAAFEILAND: C'est la différence.'
Het college onderschrijft dat de werkloosheid en de werkgelegen
heid twee zijden zijn van dezelfde medaille. Als er een goed werkgele
genheidsbeleid wordt gevoerd, dat inderdaad leidt tot successen, zou de
werkloosheid in beginsel moeten afnemen. Als er geen arbeidsplaatsen
worden gecreëerd, kan men behoudens ondersteuningen en bijstand wei
nig aan de werkloosheid doen.
Voorts heeft de heer Dees gevraagd hoe dit college denkt over een
bureau voor de regio en een groter verband dat zich bezighoudt met de
moeilijk plaatsbare gevallen. Ik meen dat dit vraagstuk momenteel in
de regio wordt behandeld en ik acht het niet mijn taak hierop een ant
woord te geven. Dit is een aspect van het werkloosheidsbeleid en niet
van het werkgelegenheidsbeleid, zodat het derhalve ligt op het gebied
van wethouder De Raaff.
Met betrekking tot de behoefte aan industrieterrein meen ik dat
door vrijwel alle fracties de noodzaak tot het ontwikkelen van een ge
deelte van de Haagse Beemden is onderschreven. Dit verheugt het col
lege uiteraard, omdat dit ook zijn mening is.
De heer Van Duijl heeft gevraagd of er rekening is gehouden met
in de regio voor industrie beschikbare grond. Feitelijk moet ik hierop
antwoorden dat ook dit weer een regionaal probleem is. Het is een mis
vatting te veronderstellen dat na het aanleggen van een industriegebied
vanzelf gegadigden zullen komen, om het even waar het ligt, want dit
is bepaald niet waar. De ontwikkeling van een industriegebied moet een
geïntegreerd deel vormen van een totale ontwikkeling. Een industriege
bied moet een duidelijk verband hebben met een bepaalde bevolkings-