22 OKTOBER 1973
919
beroepen verstaan. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de nieuwbouw van
de G. T.S.waar in de toekomst heel wat meisjes kunnen worden on
dergebracht, hoewel daar tot nu toe met slechts één damestoilet reke
ning is gehouden; op die wijze kunnen wij natuurlijk iets aan die ont
wikkeling doen.
Vervolgens wil ik nog iets zeggen over de ontsluiting van een
deel van de Haagse Beemden. Ik heb van de wethouder heel goed be
grepen dat niet alleen de terreinen, maar ook de ontsluiting zelf al
leen een kwestie van financiering is en dat deze ontsluiting zelfs al in
1974 kan geschieden, al treffen wij daarover niets aan in de begroting.
Hoewel de wethouder dat niet met zoveel woorden heeft gezegd
heb ik begrepen dat de vraag over het bestaansrecht van het kaartje
waarop het industrieterrein is ingekleurd pas kan worden behandeld na
dat wij deze nota hebben geaccepteerd.
De VOORZITTER: Dat is een moeilijke.'
De heer VAN OS: Punt 3 d is mij nu iets duidelijk geworden, maar
ik vraag mij af waarom dit niet wat duidelijker is omschreven.
Voorts heb ik begrepen dat de werkgelegenheid in de toekomst moet
zijn afgestemd op de groei van de regio, althans voorlopig op de groei
van de P.T.T. -gemeenten en Nieuw-Ginneken. Wij constateren dat die
gemeenten momenteel wel groeiende zijn en Breda niet en wij voelen
ons verantwoordelijk voor de werkgelegenheid van de bewoners van die
gemeenten.
De heer VAN DUIJL: Ik wil in de eerste plaats ingaan op de op
merking van de dames op de G.T.S. De belangstelling van de dames
voor zowel de G.T.S. als de K. T.S. is slechts zeer gering.
De heer VAN OS: Dat kan toch niet anders als zij niet naar het
toilet kunnen?
De heer VAN DUIJL: Ik moet het met de wethouder eens zijn dat
de nota natuurlijk primair was gericht op de vestiging van industrie, maar
ik heb hierbij ook de problemen rond de mens en dan met name de mens
zonder werk betrokken om de eenvoudige reden dat de industrievesti
ging en de bemanning van de bedrijven natuurlijk inherent zijn aan de
beschikbare mogelijkheden. Aangezien de mens centraal staat in het
gehele werkloosheidsprobleem kon nauwelijks worden verwacht dat wij
dit niet ter tafel zouden brengen. Juist het probleem van de werkloos
heid kan niet in een handomdraai worden opgelost.
De wethouder heeft gesproken over het B. I. C.waarover wij vaag
wel eens iets horen; eens in het jaar mogen wij te gast zijn bij het B.I.C.,
het Bredaas Industrieel Contact. Bij dit contact komen de werknemers
nauwelijks of in het geheel niet aan de orde en ik heb dan ook niet zon
der reden over dit punt gesproken. De heer Crul gaf hieraan een enigs
zins andere interpretatie toen hij sprak over de Raad voor de Werkgele
genheid. Ik heb de suggestie gedaan dit contact tot stand te brengen via
het arbeidsbureau, de beide wethouders en de vakorganisaties. Het is
mijn bedoeling dat voor de mens zonder werk al het mogelijke wordt
gedaan om hem een passende plaats in het werkproces te bieden. Men
krijgt vaak de indruk dat aan het zoeken naar die passende plaats wel
de nodige aandacht wordt besteed, maar dat men slechts aan de rand
van het probleem blijft; men dringt niet voldoende tot het probleem als
zodanig door. Ik heb hier niet zonder reden op gewezen en ik vind het