22 OKTOBER 1973
923
De heer DEES: Zal ik dat plan van u dan meenemen?
De heer CRUL: Daar heb ik niet zo veel vertrouwen in na de be
perkingen die de wethouder van economische zaken heeft ingebracht wat
betreft de vrije ondernemingsvorm en zijn opmerking dat er geen inves
teringen van de plaatselijke overheid mogen worden verwacht. Ik weet
dat hij hiermee niet het collegestandpunt heeft weergegeven, maar in
dien dit wel het geval is zou ik graag zien dat u bevestigde dat het col
lege deze twee voorwaarden heeft gesteld. Ik wil nogmaals de wethou
der en het college verzoeken te bezien wat er op dit terrein mogelijk
is. Het is niet de bedoeling dat u voor de deur gaat liggen en wortel
gaat schieten, u moet door die deur naar binnen gaan.
Thans wil ik nog iets zeggen over de ontsluiting van de Haagse
Beemden. Er zal nu een wetsontwerp bij de Tweede Kamer in behan
deling komen en het is naar mijn mening zeker van belang dat op die
kwestie meer zicht komt. Er zijn toezeggingen gedaan en de ontslui
ting van het gedeelte van de Haagse Beemden en de verdere ontwikke
lingen kunnen niet los van elkaar worden gezien. Ik zag de wethouder
van openbare werken enkele malen naar de wethouder van economische
zaken kijken toen deze zijn betoog formuleerde en ik weet niet wat
daarvan de bedoeling was. Ik vraag mij af of de ontsluiting en het lich
ten van het industrieterrein uit het totale plan inderdaad in het college
zijn besproken. Het is naar mijn mening van belang te vernemen welk
eensgezind standpunt door het college bekend kan worden gemaakt.
Wat betreft de regionale samenwerking heeft de wethouder ge
zegd dat er moeilijk iets van de grond kan komen en dat alle pogingen
in het werk zullen worden gesteld om dit wel te doen. Naar mijn me
ning moet het industrialisatiebeleid van Den Haag uit gestalte krijgen,
maar in de afgebakende regio's moeten mogelijkheden bestaan tot sa
menwerking op het terrein van de werkgelegenheid en de industrie. Ik
heb van de wethouder begrepen dat er alle moeite zal worden gedaan
om dit tot stand te brengen.
De heer Van Duijl heeft toch wel iets anders bedoeld dan ik toen
hij sprak over de Raad voor de Werkgelegenheid. Hij heeft gesproken
van een niet-gestructureerd overleg tussen twee wethouders die hij dan
blijkbaar toch als individuen ziet en niet als leden van het stadsbestuur.
Bij dit overleg wil hij dan verder arbeidsbureaus, werkgevers en werk
nemers betrekken. Onze fractie wil echter dat de Raad voor de Werk
gelegenheid een instrument zal zijn dat het gehele terrein van de werk
gelegenheid kan bestrijken, waardoor een zodanig overleg kan plaats
vinden dat ook de werkloosheid kan worden bestreden. De wethouder
heeft gezegd dat de werkgevers niet zo graag bereid zijn informatie
te geven en juist daarom zou een overlegorgaan Breda zeer goede dien
sten kunnen bewijzen.
De heer GEENE: U weet dat een Raad voor de Arbeid een wens van
de regio is en dan zeker als deze kan functioneren als een sub-commis
sie van de Regionale Raad voor de Arbeid in Brabant, omdat dan de band
met de S.E.R. bewaard blijft. Wij menen dat West-Brabant specifieke
problemen heeft die om een speciale benadering vragen en het grote
Brabantse verband is ons daar te ruim voor. Ik verzoek het college dan
ook het voorstel van vier fracties die, zij het wat anders getint, de in
stelling van een Raad voor de Arbeid in de een of andere vorm propa
geren te steunen. Voorts verzoek ik u steun te verlenen aan de oprich
ting van een uitzendbureau voor moeilijk plaatsbare arbeidskrachten.