926 22 OKTOBER 1973 zeer goed plaatsvinden binnen de maatschappelijke situatie van de vrije ondernemingsgewijze productie; dit is bepaald niet met elkaar in strijd. Mevrouw VAN NES-BRANDS: Is dat ook het standpunt van het col lege? Wethouder VAN GRAAFEILAND: Inderdaad. Uit mijn beantwoording in eerste termijn zal het ook de heer Crul duidelijk zijn geworden dat dit college zich alle moeite getroost om de regionale samenwerking -- ik beantwoord hierdoor ook een deel van de vragen van de heer Geene -- van de; grond te krijgen. De heer Geene heeft nog twee expliciete vragen gesteld met be trekking tot het ontwikkelen van de Raad voor de Werkgelegenheid. Voorts heeft hij een vraag gesteld met betrekking tot het uitzendbureau, die ik reeds meen te hebben beantwoord naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Dees. U zult zich vermoedelijk herinneren dat in de motie-ENKA die in april door de raad is aangenomen reeds is gevraagd om een soortgelijke ontwikkeling. Men heeft het college verzocht initiatieven te nemen ten aanzien yan de organen die hiermee hebben te maken en stappen te on dernemen om na te gaan in hoeverre aan die Raad gestalte zou kunnen worden gegeven. Met betrekking tot dat overleg bestaan er twee moge lijkheden die ik in het kort w:.l aanduiden. Er kan een regionale com missie worden ingesteld van de Provinciale Raad voor de Werkgelegen heid, welke ontwikkeling eigenlijk door de provincie zou moeten wor den gestart. Deze commissie zou dan moeten bestaan uit eenzelfde ver tegenwoordiging als de Raad voor de Werkgelegenheid, namelijk een vertegenwoordiging van de werkgevers, de werknemers en onafhanke lijke deskundigen in een verhouding van 1 1 1. Op grond van mijn informaties is de Provinciale Raad voor de Werkgelegenheid momenteel nog niet zeer geporteerd voor een dergelijk instituut op regionaal niveau, omdat men de eigen taak en functie op dit punt nog niet geheel heeft bepaald, zodat men een uitbouw in organisatorische zin thans minder wenselijk acht. Voorts kan er een gewestelijke commissie van de Staten worden ingesteld, die kan bestaan uit statenleden, waarin bijvoorbeeld ook de voorzitter van het Contactorgaan West-Brabant een functie zou kunnen bekleden. Dat stemt niet zozeer overeen met de optiek van de heer Geene, maar het zou een mogelijkheid zijn, hoewel ik meen dat een dergelijke commissie niet zou beantwoorden aan de vraagstelling van de raad. Over de eerste mogelijkheid, die daaraan meer beantwoordt, heb ik u de informatie gegeven die op dit moment bekend is. Deze is weinig concreet en daarom meen ik er goed aan te doen in de commis sie voor economische zaken de gedachte te lanceren de heer De Wildt eens uit te nodigen voor een gesprek over dit punt, zodat wij de gehe le situatie eens kunnen toetsen aan zijn opvattingen. Tot slot wil ik concluderen dat de raad de beleidsvoornemens van dit college -- dat is ook het enige dat nu is geëtaleerd -- onderschrijft. Wij zijn van mening dat de werkgelegenheidsgroei inderdaad kan wor den gestimuleerd indien het nodige gereedschap tenminste in huis is. Dit voornemen wordt door de raad ondersteund evenals de overige voor nemens, hetgeen ons kan verheugen. De heer DEF.S: Ik verzoek met betrekking tot dit punt om een kor te schorsing.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 926