968 15 NOVEMBER 1973 lege van gedeputeerde staten niet in overeenstemming is met de gelden de wet, toch door de Kroon goedgekeurd zal worden. Dit is een vrij prin cipiële kwestie. Het college is verplicht goedgekeurde raadsbesluiten uit te voeren en het mag en moet daarbij gebruik maken van de door de wet en door de raad daartoe gegeven middelen, in het kader van het al gemeen belang. Het ging hier nu om een raadsbesluit waaraan g. s. geen goedkeuring verleenden. Uit de afwijkende beschikking bleek echter dat g. s. het weliswaar niet eens waren met een essentie van de verordening maar dat er geen sprake was van een strijdig zijn met de wet. Wij acht ten ons dan ook verplicht hiertegen in beroep te gaan bij de Kroon. Ik heb wel gezegd dat ik niet op de inhoud van het onderhavige raadsbe sluit wilde ingaan maar nu zal ik mij toch even op een zijspoor bege ven. Ik wil de heer Sandberg namelijk het volgende duidelijk maken. Het college constateert dat er ten aanzien van een bepaalde groepering van Breda een misstand heerst. Het zou niet juist zijn indien het colle ge geen gebruik zou maken van de voor beëindiging van die misstand aanwezige middelen. Dit zou niet alleen een onjuiste opvatting over de taak van het college in dezen zijn maar ook in strijd zijn met de opdracht van het college raadsbesluiten uit te voeren. In het vierde punt vraagt de heer Sandberg wat het weerwoord van het college is op alle door het college van gedeputeerde staten aange voerde motieven voor het onthouden van goedkeuring aan de verorde ning. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de inhoud van het beroepschrift dat voor de raad ter visie heeft gelegen. In zijn vijfde opmerking vraagt de heer Sandberg of het college het met hem eens is dat het in beroep gaan tegen deze kwestie meer een indruk geeft van een 'tegen beter weten in doordrammen' met als enig winstpunt straks opnieuw gezichtsverlies voor Breda. Ik meen dat ik de eerste in deze raad was die het woord 'doordrammen' -- namelijk in de richting van de heer Crul -- gebruikte. Ik heb het toen echter in een an dere dan door de heer Sandberg bedoelde context gebruikt. Het door de heer Sandberg geëtaleerde 'doordrammen' moet worden verstaan ten aan zien van het uitvoering geven aan door de raad genomen besluiten. Het is geen verwijt aan de heer Sandberg maar indien hij van te voren kennis had genomen van de inhoud van het door het college van b. en w. aan de Kroon opgesteld beroepschrift had hij deze vraag wellicht niet gesteld. De heer SANDBERG: Wij kunnen er natuurlijk lang of kort over pra ten. Ik ben het met de wethouder eens dat wij het maar zo kort mogelijk moeten doen. Ik vind de antwoorden op de verschillende vragen tame lijk onbevredigend. Het is echter nu eenmaal gebeurd en er kan niets meer worden teruggeschroefd. Het college heeft formeel wel juist gehan deld maar ik vind het nog steeds onbegrijpelijk dat het college, juist ge zien de achtergronden en de ernstige twijfels die bij een groot deel van de raad heersten, de raad of een adviescollege van de raad niet heeft ge raadpleegd. In dit verband wordt nu een raadsbesluit van 1936 ten tone le gevoerd en dat is zoals ik reeds stelde formeel juist maar gezien de achtergrond en de omstandigheden blijft het een onbegrijpelijke aange legenheid. Met dit doelbewust buiten spel plaatsen van de raad heeft het college een sfeer geschapen die tendeert naar 'geniepigheid'. Ik ben er wel van overtuigd dat dit niet de opzet van het geheel is geweest. Tal loze 'toevallige' omstandigheden hebben wel tot het ontstaan van een dergelijke sfeer bijgedragen. Ik denk hierbij aan het in het geheel niet of te laat ter visie leggen van de stukken, aan de brieven waarvan de datum zeer zorgvuldig moest worden nagegaan, aan correspondentie tus sen het college en mij die door bepaalde omstandigheden wat vreemd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 968