15 NOVEMBER 1973 973 en dat hij loyaal ten opzichte van zijn werkgever zal zijn of blijven zo als het in de nota-Biesheuvel wordt uitgedrukt. Overigens bestaan er ten aanzien van het ambtelijk optreden nog nauwelijks scherp omschreven gedragsregels. Wij hebben in de commissie voor arbeidszaken afgespro ken dat wij deze zeer levendige en ingewikkelde problematiek continu zullen blijven volgen teneinde te zijner tijd tot formulering van derge lijke gedragsregels te kunnen komen. Het college wenst derhalve arti kel F10, waarover het in feite gaat, zeer genuanceerd te benaderen. Ar tikel F10, dat ook voorkomt in het vandaag aan de orde te stellen regle ment luidt als volgt: 'Door b, en w. kan aan een ambtenaar of aan be paalde groepen van ambtenaren worden verboden commissaris, bestuurder, vennoot, aandeelhouder of lid te zijn van door b. en w. aan te wijzen vennootschappen, stichtingen of verenigingen die geregeld in aanraking komen of krachtens hun opzet kunnen komen met de dienst of het bedrijf waar de ambtenaar werkzaam is'. Toepassing van dit artikel zonder meer op bestuurslidmaatschappen van politieke partijen zou als consequentie hebben dat aan de ambtenaren het lidmaatschap van een politieke partij moet worden verboden. Elke politieke partij komt immers in aanraking met de gemeente en met de onderdelen, diensten of bedrijven waarbij de ambtenaar werkzaam is. Gezien het standpunt van het college ten aanzien van de vrijheid die de ambtenaar op politiek terrein toekomt is deze consequentie voor hem onaanvaardbaar Er is nog een ander argument voor een genuanceerd benaderen van artikel F10. Indien men dit artikel naar de letter toepast zou dat ook be tekenen dat het de ambtenaren verboden moet worden lid te zijn van amb tenaren-vakorganisaties, welke verenigingen regelmatig in aanraking ko men met de diensten en bedrijven. Ook deze consequentie acht het col lege onaanvaardbaar. De omzichtigheid waarmee in artikel F10 van het ambtenarenreg lement het politiek bezig zijn van de ambtenaar wordt benaderd blijkt ook uit artikel H10 van het ambtenarenreglement. Dit artikel zegt: 'Aan de ambtenaar kan eervol ontslag worden verleend indien uit zijn gedra gingen een zodanige gezindheid blijkt dat geen voldoende waarborg aan wezig is dat hij zijn plicht als ambtenaar onder alle omstandigheden ge trouw zal volbrengen'. Dan komt het: 'Een ontslagvergunning als bedoeld in lid 1 van dit artikel kan slechts geschieden in overeenstemming met het advies van de commissie als bedoeld in artikel 97B van het algemeen rijksambtenarenreglement'. Dit betekent derhalve dat er een zeer bijzon dere procedure wordt voorgesteld indien men een ambtenaar op grond van dit artikel zou willen ontslaan. Dit artikel is mede geschreven met het oog op ambtenaren met een zogenaamde revolutionaire gezindheid. Blijkens het commentaar van het Centraal Orgaan op dit artikel koestert de meer derheid van de centrales van overheidspersoneel echter bedenkingen van principiële aard tegen de strekking van dit artikel. Men vroeg zich af of een artikel met een dergelijke strekking nog wel past in het huidige tijds beeld. Men heeft zich er wel bij neergelegd. Ik heb deze opmerking gemaakt om aan te tonen dat artikel 10 be doeld is voor extreme gevallen en niet ten doel heeft op voorhand alles te verbieden. De stellingname van het college dat ambtenaren lid of be- bestuurslid van een politieke partij kunnen zijn is slechts een continue ring van het steeds door het college in dezen ingenomen standpunt. Ge geven deze argumentatie moet het antwoord op de vragen 3 en 4 zijn dat het college om deze redenen nog geen maatregelen heeft getroffen de desbetreffende ambtenaren te verbieden of te ontraden dergelijke func ties te gaan vervullen. Het college is ook niet voornemens maatregelen te nemen om te voorkomen dat dergelijke volgens de heer America vol-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 973