21 NOVEMBER 1974
1027
geen werkelijkheid toen provinciale staten op 16 augustus om haar mo
verende redenen afstand namen van de gedachte en besloten dat de sub
sidiëring maar moest worden stopgezet. DSt was de oorzaak van de mo
tie.
Nu hebben wij vanavond de gelegenheid aangegrepen om voor ons
zelf een standpunt omtrent Proloog te bepalen. De voorstanders verde
digen de subsidiëring op grond van het feit dat Proloog in hun maatschap
pijvisie past en daarmee geven zij een inhoudelijke beoordeling. Daar
mee is voor degenen, die van mening zijn dat Proloog niet in hun maat
schappijvisie past, meteen de weg geschapen om de subsidie stop te zet
ten. Ik meen dat wij er het beste aan doen deze verklaringen enerzijds-
anderzijds voor kennisgeving aan te nemen en ik veroorloof mij de op
merking dat ik het noch met de ene noch met de andere zijde eens ben.
Desondanks vind ik wel dat men van mening kan zijn dat de subsidiëring
van Proloog tijdelijk gehandhaafd kan worden. Subsidie kan namelijk
gegeven worden op basis van het feit, dat Proloog bestaat, dat er een
overgangssituatie in het toneelbestel is, dat die overgangssituatie dui
delijk door ons wordt onderschreven en dat zij tot 1 september 1977 duurt.
Een derde overweging om te subsidiëren is de nieuwe situatie. Naar aan
leiding van de standpuntbepaling van de minister zal het straks zeer aan
bevelenswaardig zijn deze op een bestaande situatie te kunnen enten.
Wanneer men eerst de bestaande situatie om zeep helpt kan men niet
enten en dan vraag ik mij af of er, ondanks de nieuwe visie van demi-
nister en ondanks de nota, überhaupt nog aan vormingstoneel in onze
provincie gedacht zal künnen worden.
Het college heeft in zijn preadvies gezegd dat het geen behoefte
aan discussie heeft omdat het niet vooruit wil lopen op de standpuntbe
paling van de minister. De raad heeft die behoefte min of meer wél ge
had --ik constateer dat althans --en vanavond is die discussie er in
ieder geval geweest. In het afwegingsproces van het voor of tegen de
subsidie stemmen komen herhaaldelijk drie dingen naar voren, waarover
ook de heren Gielen en Van Banning hebben gesproken» Enerzijds wordt
de behoefte aan Proloog betwijfeld. De heer Gielen heeft dat behoef-
tenpatroon duidelijk naar voren gebracht en de werkgroep Toneel, door
gedeputeerde staten en de subsidiënten ingesteld, heeft die behoefte
niet kunnen aantonen. Anderzijds kan men stellen dat de behoefte zich
wel degelijk manifesteert; zie de adhesiebetuigingen, de publiciteit en
het aantal voorstellingen. De heren Van Banning en Hendriksen hebben
op de verandering in doelstelling gewezen. Het educatief toneel is ver
anderd in kritische maatschappijvernieuwing en daarmee is volgens de
heer Van Banning de basis voor de subsidie weggevallen. Men kan ech
ter ook stellen dat de verandering in doelstelling het logisch gevolg is
van onze maatschappijverandering. Alles is in beweging, ook de kunst
zinnige vorming en op grond daarvan zou men met het veranderingspro
ces akkoord kunnen gaan. In de derde en laatste plaats is er dan nog
de politieke stellingname. Enerzijds-anderzijds behoeft naar mijn me
ning geen nader betoog, zeker niet van mij» Men heeft deze politieke
stellingname vanavond aangetroffen, maar in dat kader praten wij meer
over politiek dan over toneel.
Ik kan mij voorstellen dat de balans bij het afwegen van deze drie
punten voor sommige mensen negatief doorslaat. Wellicht vindt men
elk facet op zich niet voldoende reden om de subsidie stop te zetten,
maar ik kan mij voorstellen dat de optelsom van deze drie facetten leidt
tot het besluit om de subsidiëring stop te zetten. Zoals men ook in het
voorstel heeft kunnen lezen heeft dat wegingsproces in een eerder sta
dium bij één lid van het college plaatsgevonden, met als resultaat dat