1032
21 NOVEMBER 1974
lichting te laten geven die zij wenselijk en nuttig voor de kinderen ach
ten.
Ik meen dat ik hieraan niets meer behoef toe te voegen.
De heer EISSENS: Naar aanleiding van hetgeen de, wethouder heeft
gezegd wil ik opmerken dat ik de subsidietoekenning nauwelijks los kan
zien van het doel waarvoor men subsidie geeft. Ik kan mij in grote lij
nen aansluiten bij hetgeen de heer Van Banning heeft gezegd. Het is mij
bekend dat Proloog per uitvoering een bepaalde subsidie krijgt. Ik heb
met de heer Van Banning problemen met de vorming van de jongeren
en ik ben het met hem eens dat dit in de eerste plaats een taak voor de
ouders en begeleiders is. Bestaat er nu geen mogelijkheid dat men zich
er ten aanzien van het optreden voor jeugd en jongeren van kan verge
wissen dat de ouders of de school er achter staan? Zo ja, dan kan ikmij
verder bij het betoog van de wethouder aansluiten. Zo neen, dan blijf
ik bij het standpunt van de heer Van Banning en zal ik tegen het voor
stel stemmen.
Wethouder SANDBERG: Nog enkele korte kanttekeningen mijner
zijds. Aan het adres van de heren Van Asseldonk en Visser zou ik wil
len zeggen dat ik het volledig met hen eens ben dat dit voorstel niet de
bedoeling heeft een waarde-oordeel te geven over de inhoud van het werk
van Proloog. Uiteraard kan het sommige mensen wel aanleiding geven
hier een waarde-oordeel aan vast te koppelen en dat is ook duidelijk ge
beurd, maar dat is niet de intentie van het voorstel van het college en
ik meen dat ook uitdrukkelijk in eerste instantie te hebben gezegd.Wij
koppelen dit niet vast aan een maatschappijvisie, wij geven geen oor
deel over het al of niet bestaan van een indoctrinatie; ik heb duidelijk
een aantal voorwaarden, een aantal achtergronden, een aantal beslui
ten en een aantal overwegingen uit het verleden genoemd op grondwaar
van de meerderheid van het college thans van mening is dat de subsidie
aan Proloog gedurende een overgangsperiode dient te worden voortgezet.
Het belangrijkste argument vind ik het feit dat wij in augustus de me
ning van het subsidiéntenoverleg hebben onderschreven, dat ook Proloog
zou moeten blijven voortbestaan omdat er anders een verarming van het
culturele toneelleven in Brabant zou ontstaan. Het feit, dat één van de
subsidiepartners dit niet meent te moeten onderschrijven, vind ik nog
geen aanleiding om ons dan ook maar terug te trekken. Dit is de me
ning van het college. Wanneer wij ons terugtrekken zouden wij een prag
matisch standpunt innemen en er wordt niet om een pragmatisch stand
punt gevraagd. Naar aanleiding van de motie is destijds duidelijk gezegd
dat men niet continu naar de minister moet wijzen en dat men zijn eigen
standpunt moet bepalen.
Aan het adres van de heer Hendriksen wil ik nog zeggen dat er een
voorstel ligt tot het geven van subsidie aan Proloog. Door het aannemen
van dat voorstel geeft de raad duidelijk te kennen dat hij uit het budget
van de gemeente Breda een gedeelte voor Proloog wil afzonderen en wel
tot september 1977. Ik wil met nadruk stellen dat ik met het geven van
gelden uit de experimentenpot bijzonder voorzichtig wil zijn, want de
experimentenpot heeft een andere betekenis. De heer Hendriksen zal wel
weten dat in het afgelopen jaar minimaal één voorstelling van Proloog
uit de experimentenpot is betaald; er kan dus een aanleiding zijn om
zulks te doen, maar dat zal iedere keer opnieuw bekeken moeten wor
den. Deze raad besluit nu een bepaalde som gelds ter beschikking van
Proloog te stellen en de experimentenpot is ten principale voor andere
dingen bedoeld.