14 FEBRUARI 1974 103 meen ondanks alles toch toe te juichen valt. De raad mag weten dat er goedkope woningen aanwezig zijn, doch dat deze moeilijk beschikbaar komen; daarin is het probleem gelegen. In de tweede plaats proberen wij in de komende jaren zoveel mogelijk goedkope woningen te stichten. Zoals men weet hebben wij het plan hier in in Princenhage-Noord te voorzien. Volgens de agenda zou de raad hedenavond moeten beslissen over 60 woningen in Princenhage-West I, een aantal dat zal uitgroeien tot 140. Het is de bedoeling van het bouw team voor Princenhage-West II, waarin de drie woningbouwverenigingen zijn opgenomen, ook in dat gebied tot de stichting van goedkope wonin gen over te gaan. Wij doen ons best ervoor dat er zoveel goedkope wo ningen worden gebouwd als mogelijk is, hoewel de gemeente daarin geen volledige zeggenschap heeft, aangezien zij afhankelijk is van het gedragspatroon van de woningbouwverenigingen en van de rijkspolitiek. De grondkosten voor de woningwetwoningen worden niet door ons maar door het rijk bepaald. Hiermee wil ik het gedeelte van mijn betoog over het preadvies inzake de Gildewijk en de opmerkingen van de raad daarover afsluiten. Thans zal ik iets zeggen over de motie. Na mijn antwoord zal het de raad niet verbazen dat b. en w. het onverantwoord zouden vinden als de raad de motie vanavond in stemming zou brengen en zeker als de motie vanavond zou worden aanvaard. De problematiek die in de mo tie aan de orde komt is immers een onderdeel van het geheel van alles wat samenhangt met het stichten van woningen en de toewijzing. Het college heeft er geen enkel bezwaar tegen als deze problematiek in welke vorm dan ook betrokken wordt bij de behandeling van de derde nota huisvesting die binnenkort aan de raad zal worden gepresenteerd. Vanavond is een behandeling van deze materie naar ons oordeel te frag mentarisch en beschikt de raad over te weinig informatie om in dezen een afgerond oordeel uit te spreken, weshalve wij de raad voorstellen de motie niet in stemming te brengen. De heer SPANJER; De wethouder heeft terecht geconcludeerd dat vele --ik meen zelfs alle -- sprekers het erover eens zijn dat de moti vering van het college voor het advies geen gelden uit te trekken voor de instandhouding van de Gildewijk volkomen juist is. Hoewel wij daarover niet van mening verschillen, blijft er evenwel toch een probleem liggen dat nu toevallig is opgewoeld door de activiteiten van de werkgroep- Gildewijk, namelijk het probleem van de alleenstaanden, degenen die niet tot een standaard-gezin behoren en dergelijke personen. Eigenlijk is er nog meer, want in dit verband denk ik tevens aan de groep van men sen "met halve en hele defecten" en aan een gezinsvervangend tehuis. De bedoeling van de motie is eigenlijk niet anders dan aan het college te vragen alles wat met deze problematiek samenhangt voor ons te in ventariseren. Wij weten namelijk niet precies welke instituten in onze stad bestaan, waar deze zich mee bezig houden en met welke problemen zij te maken krijgen. Nu kan men natuurlijk zeggen dat ik dan zelf maar op onderzoek moet uitgaan. Welnu, dat heb ik gedaan en ik heb mij beziggehouden met de "normale mensen", dus niet met de zojuist genoemde groepen. Ik heb aan twee zijden geïnformeerd, in de eerste plaats in de sector van het woningbeheer. Mijn conclusie is in het algemeen dat men in die sec tor volstrekt niet onwillig is iets aan de problemen te doen en hulp te bieden; er kan niet worden gezegd dat men op een onjuiste wijze discri mineert. Aan de andere kant heb ik mij beziggehouden met de groep van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 103