1044
28 NOVEMBER 1974
besteding van die bedragen zou hebben. De huidige situatie is voor het
gemeentebestuur zeer frustrerend.
De uitkeringen van het gemeentefonds bedragen in Breda 36 °/o van
de inkomsten. In het verleden is door onze fractie meermalen gewezen
op de onjuiste normering van deze uitkeringen. Veel te weinig werd re
kening gehouden met de problemen van steden met historische kernen
en met de taak van de centrumgemeenten. Breda was en is daar nog
steeds de dupe van. Een uitkering uit het gemeentefonds waarbij het
aantal inwoners een zeer dominerende rol speelt blijkt niet alleen in
Breda doch ook in vele andere gemeenten als bijzonder onrechtvaardig
te worden ervaren. De wijze waarop hierin verbetering zou moeten wor
den gebracht is naar ik meen heel voorzichtig onderwerp van gesprek
tijdens ontmoetingen van vertegenwoordigers van grote gemeenten.
Mijn fractie zou het op prijs stellen als het college er bij de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten op zou willen aandringen dat zij deze kwes
tie in studie neemt en een advies bij de regering deponeert.
Een derde bron van inkomsten voor de gemeente is de categorie
"eigen inkomsten". Uit de begroting blijkt dat deze inkomsten sinds
kort aanzienlijk zijn gestegen. Bij een stijging van inkomsten, zo zou
men denken, behoort een ambitieus programma van nieuwe activitei
ten. Wij hebben een dergelijk programma niet kunnen vinden, do~h
hebben geconstateerd dat de hogere opbrengsten nagenoeg nodig zijn
om de gemeentelijke huishouding draaiende te houden. De eigen inkom
sten bedragen 11 °]o van het totaal, terwijl het landelijk gemiddelde on
geveer 8 %is, waaruit volgt dat Breda zich aanzienlijk boven het lande
lijk gemiddelde bevindt. Uit de nota van aanbieding blijkt dat er nog
ruimte is voor verdere verhoging van belastingen en retributies. Ook be
togen b. en w. dat de eigen inkomsten in redelijke verhouding zullen
moeten stijgen naarmate de rijksuitkeringen worden verhoogd. Wij heb
ben daar enige moeite mee, omdat mag worden verwacht dat in het ka
der van de nieuw aangekondigde maatregelen van het rijk de uitkeringen
wel eens fors zouden kunnen stijgen. Vanavond willen wij ons onthouden
van een uitspraak waaraan wij het college en onszelf reeds zouden binden.
Wel willen wij b. en w. waarschuwen voorzichtig te zijn met een verdere
verhoging van de belastingdruk. Nu reeds betrekken de gezichten van de
Bredase ondernemers en burgers als zij het woord onroerend-goed-belasting
of rioolretributie horen. Dit zou kunnen worden uitgelegd als een ver
slechtering van het vestigingsklimaat, waardoor ondernemers en nieuwe
inwoners kunnen worden afgeschrikt.
Als wij het dan toch over ondernemers hebben, denken wij automa
tisch aan de economische situatie van West-Europa, van Nederland, van
de regio en de stad Breda. In dit verband citeer ik een passage uit een
redevoering van gedeputeerde Van der Heijden:
De grootste zorg waarmee iedere bestuurder in Brabant op elk ni
veau wordt geconfronteerd, is die over de omvang van de werkloos
heid en over de werkgelegenheidsontwikkeling.
In de ontmoetingen met de kiezers wordt men steeds weer gecon
fronteerd met het grote persoonlijke leed, dat wordt veroorzaakt
door werkloos zijn of het zien wegkwijnen van wat met zoveel moei
te en inzet is opgebouwd.
Toen onlangs deze raad als gast van het B. I. C. een groot bedrijf
in deze stad bezocht, hebben wij dit zelf ervaren en hebben wij deze
zelfde sfeer geproefd: de zorg voor het verloren gaan van hetgeen met
zoveel persoonlijke inzet is opgebouwd.
De wethouder van economische zaken heeft onlangs in een inleiding