14 FEBRUARI 1974
105
Wethouder VAN DUN: Met het oog op de procedure is het misschien
een merkwaardige gang van zaken, maar ik zou de volgende opmerking
willen maken.
Met de heer Spanjer ben ik het bijna volstrekt eens en ik meen dat
wij elkaar niet goed hebben begrepen. Het college is van mening dat de
raad zich op dit ogenblik niet over de motie moet uitspreken. Wij heb
ben de raad aangeraden te wachten totdat hij een integrale visie op de
algehele woningbouwproblematiek krijgt bij de derde nota huisvesting.
Wellicht kan ik de heer Spanjer en anderen gerieven met de toezegging
dat er in de derde nota huisvesting een paragraaf aan dit probleem ge
wijd zal zijn, zodat daarover gediscussieerd zal kunnen worden, het
geen overigens wel zal inhouden dat de derde nota huisvesting iets langer
op zich zal laten wachten dan wij hadden verwacht. Ik meen dat wij hier
mee aan de verlangens van de heer Spanjer voldoen.
De heer VAN DUUL: Allereerst moet ik een vergissing mijnerzijds
goedmaken: ik heb niet duidelijk laten blijken dat ik in eerste instantie
mede het woord voerde namens de protestants-christelijke fractie.
Over de Gildewijk hoef ik nauwelijks meer iets te zeggen, aange
zien ons standpunt daarover duidelijk is, maar over de motie wil ik nog
een korte opmerking maken.
In feite wordt hier een problematiek aan de orde gesteld die nau
welijks -- zij het misschien wat zijdelings -- enig raakpunt heeft met
de Gildewijk. De Gildewijk wordt aangegrepen om een problematiek
ter tafel te brengen die wij zeer zeker onderkennen maar die mijns in
ziens in het korte verband waarin wij thans over de Gildewijk spreken
nauwelijks voldoende diepgaand, kan worden behandeld. Wij zijn het vol
komen eens met hetgeen de wethouder hierover heeft gezegd, zodat wij
de motie zeker op dit ogenblik niet kunnen steunen, omdat het korte
verband waarin entre nous het probleem op tafel is gelegd nauwelijks de
gelegenheid biedt een en ander voldoende diepgaand te behandelen.
Mijns inziens hebben wij bij de verschijning van de derde nota huisves
ting volop de gelegenheid dit onderwerp terdege te bespreken.
Mevrouw VAN NES-BRANDS; Metenige verbazing hoor ik de be
raadslagingen aan, want ik meen dat wij het gehele jaar met het bewus
te probleem te maken hebben gehad. Zolang er in de werkgroep-Gilde-
wijk is gediscussieerd, is dit probleem aan de orde geweest. Ik vind het
dan ook enigszins merkwaardig dat de wethouder en anderen nu zeggen dat
er thans over de Gildewijk wordt gesproken en dat daarbij ineens de voort
zetting van een problematiek op tafel komt; daar ging het nu juist om, zo
als mijns inziens zeer duidelijk in het rapport staat. Dit onderwerp hoort
bij het rapport, aangezien er in het rapport daarover opmerkingen staan.
In de conclusies wordt in de eerste plaats vastgesteld dat er ook in Breda
woningnood heerst en wel vooral bij alleenstaanden en kleine gezinnen
van twee of drie personen. Wellicht mag ik onder de aandacht van de
raad brengen dat in het rapport een negental conclusies staat. Er is ge
zegd dat iedereen de conclusies van het college onderschrijft: dat heb
ik niet met zoveel woorden gezegd en ik zou nu te kennen willen ge
ven dat ik de conclusies van het rapport-Gildewijk onderschrijf en dat
ik het ten zeerste betreur dat deze niet uitgevoerd kunnen worden. De
onmogelijkheid deze conclusies uit te voeren heeft louter economische
oorzaken. Wij willen het geld niet besteden aan infrastructurele voor
zieningen in de wijk.
Als de woningbeherende instantie kans had gezien het opknappen
van de wijk voor haar rekening te nemen, zou de gemeente waarschijn
lijk eveneens hebben gezegd dat zij niet voor de overige, nog steeds be-