1072
28 NOVEMBER 1974
w. hierover?
De heer CRUL: De heer Dees wijst min of meer in de richting van
een ontwikkelingsmaatschappij die een helpende hand zou kunnen bie
den, Hij heeft gezegd dat "bestuurderen" de ontwikkelingen op het ge
bied van de werkgelegenheid zullen moeten stimuleren. Heeft hij nu
het oog op de overheid wier invloed zou moeten worden versterkt, of
heeft hij opnieuw het oog op de vrije ondernemer die de ontwikkelin
gen zou moeten gaan versnellen?
De heer DEES: Ik heb uitsluitend de volgende bedoeling. Er is op
het ogenblik in West-Brabant nog een overschot aan werkterreinen, die
echter onevenredig over de verschillende gemeenten verdeeld zijn. Ik
heb betoogd dat het om de werkgelegenheid in onze regio op peil te
houden noodzakelijk is dat in Breda met de aanleg van industrieterrei
nen spoed wordt betracht. Voorts heb ik bepleit dat de gemeentebestu
ren bij de acquisitie van industrie de handen ineen slaan en aan de
hand van één visie op Westbrabantse schaal opereren.
Er wordt wel eens vergeten dat één van de grootste werkverschaf-
fers in ons land de middenstand is, een groep die alle zorg en aandacht
van het college verdient, enerzijds omdat de middenstand toch al in
de hoek zit waar de klappen vallen, anderzijds omdat deze sector een
belangrijke bron van werkgelegenheid vormt. Juist voor deze groep in
onze stad is het van belang dat nieuwe bedrijven zich in Breda vesti
gen, waarmee immers meer koopkracht gepaard gaat. Voorts is het
juist voor de middenstand van belang dat de gemeentelijke belastingen
niet te hoog zijn. Het mes snijdt dan namelijk aan twee kanten-, de
middenstander moet zelf meer belasting betalen, terwijl aan de andere
kant het vrij besteedbaar inkomen van de consumenten daalt. Wij zou
den willen bepleiten dat de gemeente zich positief opstelt tegenover
en medewerking verleent aan allerlei activiteiten die door de midden
stand worden ontwikkeld. De gemeente moet niet hinderen door het
hanteren van starre procedures, maar zij moet in plaats daarvan stimu
leren.
Op het gebied van de maatschappelijke dienstverlening ontkom ik
er niet aan bij deze begrotingsbehandeling aandacht te schenken aan
het onlangs verschenen interimrapport van het provinciaal opbouwor-
gaan. Dit rapport heeft betrekking op de organisatie van het gehele
welzijnswerk in Breda. Op dit ogenblik is het niet onze bedoeling in te
gaan op de inhoud van het rapport, zeker niet omdat het nog allerwege
wordt besproken en onderzocht. Wij zien hierin een eerste symptoom
van een fundamentele aanpak, die ertoe zal moeten leiden dat het zo
belangrijke terrein van het welzijnswerk wordt herstructureerd. Wij
vertrouwen erop dat door toedoen van stimulerende activiteiten van
het college spoedig het eindrapport zal worden uitgebracht, doch voor
al dat er daarna zal worden begonnen met een energieke start van de
praktische uitvoering ervan. Het rapport heeft pas werkelijke waarde
als de inhoud ervan in de praktijk wordt verwezenlijkt.
Dat daarbij de bemiddelende en coördinerende rol van de gemeen
telijke overheid nodig zal zijn, is duidelijk. Dit zal geen gemakkelij
ke opgave zijn, maar wij hebben vertrouwen in de kracht van dit col
lege. Met nadruk wil onze fractie hier nog eens in het midden brengen
dat het de taak van de gemeentelijke overheid zou móeten zijn bemid
delend en coördinerend op te treden indien overleg en samenwerking
tussen de partners van het particulier initiatief niet op vrijwillige basis
tot stand kunnen komen. Het verleden heeft geleerd dat het in de Bre-