28 NOVEMBER 1974 1075 mogelijkheden beschikken om zichzelf te zijn. In onze welvaartsstaat zijn wij geneigd sterk aan het welzijn van de eigen ingezetenen te denken. Dit geldt vooral op gemeentelijk ni veau. Naar onze mening kan Breda het zich als een relatief welvaren de stad in het rijke Westen niet veroorloven niet stil te staan bij de nood van de arme landen. Het is goed zich in deze gemeente bezig te houden met een goede inrichting van het stedelijk en landelijk gebied, met de werkgelegenheid, met milieuhygiëne, met goede sociale zorg en met dergelijke activiteiten, maar het is evenzeer noodzakelijk de ze onderwerpen in verband te brengen met de kloof tussen arme en rijke landen. Wij zullen de vraag moeten stellen of het bezig zijn met de eigen welvaart en het eigen welzijn niet ten koste gaat van degenen die dag in, dag uit alleen maar bezig zijn zich in leven te houden. Als geheel van de inwoners van Breda, dient de gemeente zich deze vraag te stellen. Als individuen zullen wij er nauwelijks uitkomen, om dat de problemen te groot zijn en voortkomen uit de structuur van de maatschappij. Als groep kunnen wij veel beter en veel meer werk ver zetten om de nood in de derde wereld te lenigen. Daartoe hebben wij een lange weg te gaan. Eén van de belemmeringen die zich op die weg voordoen wordt gevormd door de te grote ongelijkheid die er nog in onze samenleving is en het is onzes inziens onze taak die belemme ring weg te werken. De ongelijkheid manifesteert zich naar onze me ning in Breda onder meer in een te geringe spreiding van macht en een te geringe openheid van het bestuur en de ambtelijke diensten. Zij blijkt ook uit het bestaan van woonwijken die onvoldoende ontplooi ingsmogelijkheden bieden: zowel oude wijken die nog onvoldoende opgeknapt zijn als bepaalde nieuwe wijken die te veel opgetast zijn met monotone bebouwing en hoogbouw. Het is dan ook niet verwonder lijk dat juist bewoners van deze wijken bij de gemeenteraadsverkiezin gen verhoudingsgewijze meer zijn weggebleven dan de bewoners van de betere wijken. Dat in Breda de vervreemding tussen bestuur en be stuurden kennelijk zó grote vormen heeft aangenomen dat nog maar iets meer dan de helft van de Bredase kiesgerechtigden op 29 mei j. 1. zijn stem heeft uitgebracht, geeft dan ook te denken. Op grond van dit alles ontkomen wij er niet aan het vraagstuk van de solidariteit zowel in Breda als van Breda met de derde wereld aan de orde te stellen. De federatie van fracties van P. v. d.A. en P. P. R, wil proberen vooral op het laatste punt zinvolle suggesties te doen. Wij zijn zeker nog niet zo ver dat wij daar nu al concrete voorstellen voor kunnen doen, hetgeen overigens niet mogelijk is als wij nog niet we ten hoe de anderen in deze raad daarover denken. Alvorens hier nader op in te gaan wil ik eerst uiteenzetten in hoe verre de ter tafel liggende begrotingsvoorstellen in overeenstemming zijn met onze visie. Wanneer men de begroting en de nota van aanbie ding bekijkt, valt onmiddellijk op dat de opstellers daarvan vrij goed hebDen nagegaan en vrij goed kunnen voorspellen welke de inkomsten van de gemeente zijn en zullen zijn. Boekhoudkundig is het, voorzo ver wij het hebben kunnen bestuderen, een goed geheel en daarvoor willen wij graag onze waardering uitspreken. Het valt op dat men aan een "sluitende begroting" kennelijk de hoogste prioriteit toekent. Daar door lijkt het alsof de begroting meer een doel op zichzelf is geworden dan een middel waarmee men kan aangeven welk beleid men nu wil voeren. Wij missen een verantwoording van de reden waarom men al dat geld nu nodig heeft en juist aan de uitgaven wil besteden die men in de begroting alleen maar opsomt en slechts in enkele gevallen mo tiveert. Anders gezegd -- voorgaande sprekers hebben iets dergelijks

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 1075