1082
28 NOVEMBER 1974
ligt. Wanneer u van dit college zegt dat wij bij het besturen van de
gemeente technisch opereren, kan ik dat tot mijn spijt niet nemen.
Ik kan namens het college evenmin nemen dat de heer Crul heeft ge
zegd dat wij ons tot de bovenlaag van de bevolking richten. Helaas
moet ik constateren dat hij blijkbaar toch geen begrip heeft van het
dagelijkse werk van het college. Als ik ga ontkennen dat dat het ge
val is, heb ik bijna al te veel woorden gebruikt. Ik zou ermee willen
volstaan te verklaren dat de opmerking van de heer Crul volstrekt on
juist en onwaar is.
In de algemene beschouwingen van alle fracties is uitvoerig ge
sproken over de bestuurlijke ontwikkeling en over democratisering en
inspraak. Er zijn sterke pleidooien gehouden voor de participatie van
de bevolking en er hoeft geen enkele twijfel over te bestaan dat deze
pleidooien, wanneer een redelijke inspraak van de bevolking in het
geding is, door het college volop worden onderschreven. Hierbij zou
ik evenwel een drietal kanttekeningen willen maken. In de eerste
plaats moeten wij ons ervan bewust zijn dat de formele structuur van
de gemeentewet alle ruimte laat voor het besturen in deze, wat mij
betreft moderne, geest. In de tweede plaats wil ik erop wijzen dat het
naar de mening van het college volstrekt irreëel zou zijn te veronder
stellen dat de gehele structuur van de gemeente op slag zou kunnen
veranderen; de onmogelijkheid daarvan is trouwens uit rapportage en
uit de geschiedenis gebleken. Bovendien moeten wij goed beseffen dat
er in deze tijd veel onzekerheden en veel twijfels bestaan en dat de
vraagstukken van participatie van de bevolking, van medezeggenschap
en van democratisering in een proces moeten worden gezien. Dit pro
ces hebben wij al geruime tijd gevolgd: het is niet iets van de laatste
maanden, maar het is al jarenlang aan de gang. Hoe is dit proces nu
in Breda verlopen? Zonder dat er sprake is van een duidelijk gestruc
tureerd beleid in dezen, is er mijns inziens in Breda op dit gebied
toch bijzonder veel tot stand gekomen. Hoewel de raad daarvan op de
hoogte is, wil ik enkele feiten nog even noemen. De commissies van
advies en bijstand zijn ingesteld, met alle beperkingen die zij uiter
aard in de beginperiode hadden. Voorts zijn deze commissies in open
baarheid gaan vergaderen, met alle beperkingen die deze openbaar
heid op haar beurt met zich meebracht: met het middel van de open
baarheid is het doel blijkbaar nog niet bereikt. De belangstelling ont
breekt, hetgeen zowel aan ons als aan de andere kant kan liggen,
maar in ieder geval blijft de openbaarheid bestaan en vormt zij iets
dat is bereikt. Vervolgens wijs ik op de beschikbaarstelling van ambte
lijke eindadviezen, de positieve instelling van de zijde van het colle
ge -- er volgt natuurlijk nog veel meer -- ten aanzien van de fractie-
assistentie, het onderzoek naar de relatie tussen bestuur en burgers in
de stad, alsmede de instelling van functionele raden. Over dit laatste
punt heeft de heer Dees opmerkingen gemaakt; er zijn enkele functio
nele raden ingesteld en uit de praktijk is gebleken dat zij nog niet
volkomen functioneren op de wijze waarop zij zouden moeten functio
neren. Het college zal de wijze van functioneren nauwlettend volgen
en daarvan verslag uitbrengen, terwijl het voorts middelen zal aange
ven om de wijze van functioneren te verbeteren. Ik wijs tenslotte op
de instelling van zgn. "bestuurscommissies", alsmede op de sterke
uitbreiding van de informatie en voorlichting, die onder meer uit de
ter tafel liggende begroting blijkt.
Wat kunnen wij, kort en goed, in de toekomst doen? Het college
zal overgaan tot toetsing van de toegepaste instrumenten die zeker niet