1084 28 NOVEMBER 1974 adviserende functie lijkt mij wat onwezenlijk. Een situatie waarin één lid van het college adviezen uitbrengt aan een lichaam dat het college adviseert, is voor mij voorlopig onjuist en onaanvaardbaar. Zojuist heb ik al gezegd dat wij over dit alles zullen rapporteren en ik meen dat wij er een zeer leesbare nota over zullen kunnen uitbren gen. Overigens gebiedt de duidelijkheid mij te zeggen dat er wat dit college betreft geen denken aan is dat de collegevergaderingen in het openbaar zouden worden gehouden. Het lijkt mij eerlijk erop te wij zen dat dit college geen bereidheid vertoont de collegevergaderingen openbaar te maken, evenmin als dat openbaarheid van allerlei voor bereidende besprekingen. De heer CRUL: Zoudt u daar de argumenten bij willen noe men? Dat is gemakkelijker voor de reactie. De VOORZITTER:.Vindt u het goed dat ik eerst mijn betoog even afmaak? Ik heb u nog iets meer te vertellen. In ieder geval ben ik naar ik hoop in dit opzicht niet onduidelijk. In het kort wil ik reageren op de opmerking van de heer Dees over de instelling van een commissie voor klachten en verzoeken. Een desbetreffende notitie van de heer Dees zal bij ons bijzonder welkom zijn. Inmiddels zijn wij ook al enigszins op de hoogte: wij hebben ken nis genomen van de ervaringen in andere steden en van een model van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten» Alles bijeen genomen, zou wellicht een redelijke discussie in de commissie voor algemene zaken mogelijk zijn. De heer Geene heeft aangekondigd dat hij een voorstel met betrek king tot Ginneken zal indienen, In afwachting van dit voorstel kan ik mededelen dat wij ernstig studeren op de toepassing van artikel 18 van de drank- en horecawet. Ik ken de opvattingen van de heer Geene inzake de toepassing van dit artikel 18 nog niet, maar wellicht slui ten de standpunten op elkaar aan. Over de gewestvorming wil ik drie opmerkingen maken. In de eerste plaats kan ik de verheugende mededeling doen dat gisteren door het college van gedeputeerde staten goedkeuring is gegeven aan de stadsgewestregeling Breda, zodat wij thans met deze min of meer "verzwaarde'' regeling kunnen gaan werken. Ten aanzien van de ge westvorming is dit overigens in het Bredase niet het einde: er zullen nog allerlei wijzigingen moeten worden aangebracht, maar het is in ieder geval verheugend dat de goedkeuring nu is afgekomen. Mijn tweede opmerking is dat er naar de mening van het college en van de raad in West-Brabant een zeer onjuiste situatie groeit, aan gezien wij voorstanders zijn en blijven van de totstandkoming van een groot gewest West-Brabant, waarbij alle gemeenten -- en wat mij be treft ook het Land van Heusden en Altena -- worden betrokken. Er is een structuurschets verschenen waarover allerlei opmerkingen kunnen worden gemaakt en die met het oog op de bestuurlijke ontwikkeling in West-Brabant bepaald niet bevredigend is. Voorzover men daarvan nog niet op de hoogte is, kan ik mededelen dat na de verschijning van deze structuurschets een initiatief is genomen om opnieuw te trachten het streekgewest westelijk Noord-Brabant, het stadsgewest Breda, Etten-Leur, Oosterhout en het Land van Heusden en Altena bij een te brengen teneinde een poging te doen een gemeenschappelijk Westbrabants standpunt te formuleren. Of dit zal gelukken, weet ik niet, maar in ieder geval lijkt het mij nodig dat ook het provinciaal

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 1084