28 NOVEMBER 1974
1095
worden nagevolgd.
De heer Crul heeft voorts aandacht besteed aan één van de ontwik
kelingen die wij in de maatschappij kunnen constateren en die ook de
ambtenaren raken» namelijk de vraag naar grotere inspraakmogelijk
heden en naar een verdergaande delegatie waardoor -- om de woorden
van de heer Crul te gebruiken "iedere ambtenaar als volwaardig
medewerker deel kan nemen aan de beleidsvoorbereiding en de uitvoe
ring". Gezien de verscheidenheid aan wensen en verlangens op dit punt
en gelet op de onmogelijkheid om historisch gegroeide verhoudingen
in een organisatie abrupt of op een zeer korte termijn te wijzigen,
moet in dezen de ontwikkeling voorzichtig en weloverwogen in gang
worden gezet. Thans vinden ontwikkelingen plaats met betrekking tot
werkoverleg en afdelrngsbesprekingen en gaat men in projectgroepen
werken. Dit alles zou men kunnen beschouwen als stappen die aanslui
ten bij de geschetste ontwikkeling. Op deze manier wordt de medewer
ker de mogelijkheid geboden om binnen de organisatie tot ontplooiing
te komen, zodat een integratie van mens en werk -- met erkenning
van de eigenheid van elk -- iets verder kan worden gerealiseerd.
De heer Dees heeft gesproken over het Jaar van het Monument en
het Jaar van de Vrouw; ik zou daar nog het Heilig Jaar aan kunnen toe
voegen, maar dat geldt slechts voor bepaalde kringen. Ik weet niet
of dit drie synoniemen zijn voor êên en hetzelfde begrip! In ieder ge
val hebben de heren Dees en Crul naar aanleiding van het Jaar van de
Vrouw enkele concrete vragen gesteld. Er is gevraagd in hoeverre bij
de gemeente man en vrouw voor gelijkwaardige arbeid gelijk worden
beloond, waarop kan worden geantwoord dat man en vrouw voor gelijk
waardige arbeid volkomen gelijk worden beloond. Voorts zijn er in
principe gelijke promotiekansen aanwezig» maar de realiteit gebiedt
mij te zeggen dat de verwezenlijking slechts moeizaam verloopt. In
bijna alle personeelsadvertenties wordt reeds aangegeven dat zowel
mannen als vrouwen kunnen solliciteren. Er zijn mogelijkheden voor
part-time werk voor gehuwde vrouwen, doch gezien de wijze waarop
de taken tot op heden zijn gestructureerd zijn deze mogelijkheden
zeer beperkt. De vijfde vraag van de heer Dees houdt geen verband
met het personeelsbeleid, maar desondanks heeft het college mij ver
zocht erop in te gaan. Deze vraag luidt:"Is het college bereid om in
overleg met de Bredase vrouwenorganisaties te bezien of met bepaalde
activiteiten in 1975 ook in Breda vorm kan worden gegeven aan het
Jaar van de Vrouw?" Het college staat welwillend tegenover initiatie
ven in deze richting, doch men dient te beseffen dat de ambtelijke
"vrouwkracht" en de financiën slechts beperkte mogelijkheden bieden.
In ieder geval zijn wij bereid te spreken en zien wij initiatieven dien
aangaande graag tegemoet.
Ik kom thans toe aan de sector sociale zaken. De heer Dees heeft
uitvoerige beschouwingen gewijd aan de verhouding tussen het particu
lier initiatief en de sociale dienst, alsmede aan de plaats waar het
maatschappelijk werk dient te worden verricht, op dit punt bestaat er
wellicht een verschil van opvatting tussen de heer Dees en het college.
In een vorige raadsvergadering heeft de heer Koertshuis al eens ge
vraagd wat het standpunt van de wethouder met betrekking tot het par
ticulier initiatief was. Aangezien de heer Koertshuis het antwoord dat
ik toen heb gegeven kent» hoef ik dat hier niet te herhalen» In de com
missie voor sociale zaken heeft de heer Koertshuis onlangs deze vraag
opnieuw gesteld en nu begint de heer Dees er weer over! Ik heb het
idee dat de kwestie voor de V. V. D. principiële aspecten heeft, terwijl
dergelijke aspecten voor mij niet aanwezig zijn en ik de kwestie zui-