1108
28 NOVEMBER 1974
Het is bekend dat er de nodige beleidsnota's aan de raad zijn ge
presenteerd op het gebied van de werkgelegenheidsbevordenng en de
gebeurtenissen die zich in verband daarmee het afgelopen jaar hebben
voorgedaan. Over de strekking van het betoog van de heer Crul heeft
de voorzitter al "uitgepakt", zodat ik er niet op hoef in te gaan. Wel
wil ik erop wijzen dat de werkingsduur die beleidsnota's voor deelge
bieden in het algemeen hebben met zich meebrengt dat de ontwikke
lingen kort na het verschijnen van dergelijke nota's zelden tot funda
mentele wijzigingen van het beleid leiden. Een evaluatie ervan ligt
meer in de rede en daarop enigszins vooruitlopend kan ik op dit ogen
blik constateren dat de werkgelegenheidssituatie aanzienlijk is ver
slechterd en dat derhalve met volle kracht werkgelegenheid dient te
worden aangetrokken. Specifiek voor Breda is in dit verband de hoge
arbeidsreserve op het gebied van kantoor- en handelspersoneel, name
lijk 16, 7 °/o. Een tweede aspect dat voor evaluatie in aanmerking
komt is het accent dat de laatste tijd op part-time werk is komen te
liggen en dat de behoefte aan arbeidsplaatsen vcor vrouwen doet toe
nemen, waarmee de druk op de wijk-werk-terreinen toeneemt. Laatst
genoemde ontwikkeling zal nauwlettend in het oog moeten worden
gehouden, ook in relatie tot het programma van eisen voor de Haagse
Beemden, Zowel de heer Geene als de heer Dees heeft over de be
staande situatie opmerkingen gemaakt die mij uiteraard uit het hart
zijn gegrepen. Het is inderdaad om te huilen- gebrek aan grond voor
industrievestiging voor onordelijke bedrijven wijk-werk-terreinen en
een geprojecteerde kantoorvestiging. Wij zullen dan ook met lede ogen
moeten aanzien dat in 1975 de werkgelegenheidsbevordenng waarschijn
lijk het absolute nulpunt zal gaan bereiken. In 1974 kon nog 10 ha
worden verkocht, weliswaar te weinig, maar gelet op de situatie met
betrekking tot de terreinen blijkt alleen daaruit al dat Breda goed in
de markt ligt. Het is nu met de terreinen vrijwel geheel afgelopen en
de heer Geene heeft dan ook terecht geconstateerd dat indien de stimu
leringsmaatregelen die uiteindelijk in Den Haag zijn genomen enig
effect zullen sorteren, dat effect aan Breda voorbij zal gaan. Terecht
hebben de heer Geene en de heer Dees vastgesteld dat een oplossing
voor het probleem niet in de economische hoek moet worden gezocht
maar op het gebied van de ruimtelijke ordening. Omdat b. en w. deze
opvatting delen, heeft wethouder Van Dun reeds het zijne aan deze
discussie bijgedragen, waaruit is gebleken dat het uiterste wordt gedaan
om snelle oplossingen tot stand te brengen.
Met betrekking tot de regionale en gewestelijke aanpak van de
werkgelegenheidsbevordenng -- dit aan het adres van de heer Crul --
is het standpunt van het college naar ik meen voor het ogenblik duide
lijk gebleken uit verschenen nota's. Indien echter in de toekomst de
regio inzake de werkgelegenheidsbevordenng een regelende en contro
lerende taak krijgt, is de inbreng van de gemeente nog steeds van
eminent belang. De gemeente beschikt over de terreinen, zij acqui-
reert en selecteert en dat dient zo te blijven. De stellige verwachting
mag dan ook worden uitgesproken dat in 1975 vanwege de provincie
stroomlijning met betrekking tot de Brabantse werkgelegenheidsbevor
denng zal plaatsvinden. Te denken valt daarbij aan een eenvormige
presentatie van Brabant naar buiten door afstemming van de informa
tiepakketten van de diverse gemeenten op elkaar en het ontstaan van
een provinciaal acquisitiepakket, een duidelijke coördinatie bij de
provincie van hetgeen voor Brabant met "Den Haag" moet worden ge
regeld en een duidelijk beleid met betrekking tot ae plaats waar werk-