28 NOVEMBER 1974
1113
gaande jaren systematisch en samenhangend het beleid wordt uitgezet.
Op de zeer concrete vraag van de heer Dees wanneer deze nota nu ge
reed is kan ik in dit stadium nog geen antwoord geven. Het ligt in
het voornemen van dit college de nota op zijn minst medio 1975 ge
reed te hebben, in ieder geval moet zij naar ik meen ten grondslag
liggen aan de discussies die wij volgend jaar over de begroting voor
1976 zullen voeren. In de beleidsnota zullen eveneens de gedachten
van het college over het rapport "Schets van een cultureel centrum"
en de nota projectgroepen in bespreking moeten worden gebracht.
Vooralsnog ben ik van mening dat zeker eerstgenoemd stuk enkele
goede uitgangspunten biedt voor een in de gemeente Bieda te voeren
beleid.
Ten aanzien van de structuur doet zich een andere situatie voor.
Naar mijn mening moeten wij de consequenties voor een structuur pas
trekken nadat wij het beleid dat ons voor ogen staat hebben vastgesteld.
Ik meen dat de raad eerst uitgangspunten moet kiezen en niet op voor
hand dient te besluiten tot de instelling van een commissie ex artikel
61 voor de cultuurbehartiging aangezien op die manier de situatie zou
worden omgedraaid. Aan de hand van de door het college toegezegde
nota zal de raad eerst een marsroute moeten uitstippelen en het be
leid moeten vaststellen teneinde vervolgens te bepalen aan wie en on
der welke condities een deel van de verantwoordelijkheid zou moeten
worden gedelegeerd. Daarbij wil ik duidelijk aantekenen dat wij niet
van een blanco situatie uitgaan- er zijn twee commissies die aan de
beleidsadvisering medewerken, namelijk de commissie van advies en
bijstand uit deze raad en de culturele raad. De wijze van functioneren
van deze beide commissies zullen wij mijns inziens terdege bij het be
palen van het beleid moeten betrekken. Dit alles houdt overigens niet
in dat wij ten aanzien van de cultuur de instelling van een commissie
ex artikel 61 volstrekt niet zouden kunnen overwegen, maar een be
slissing daaromtrent dient naar mijn opvatting niet op een achternamid
dag te worden genomen. Ook hier is het van belang de vraag te stellen
aan wie en onder welke condities men tot uitbesteding kan overgaan»
terwijl de te creëren structuur in de bestaande situatie moet kunnen
worden ingepast.
De heer Broeders heeft al enige opmerkingen gemaakt over de per
manente educatie, waarbij onderwijs en cultuur directe raakvlakken
hebben. De door de heer Broeders toegezegde inventarisatie zal onge
twijfeld veel verduidelijken en zal door een interne werkgroep kunnen
worden uitgevoerd. In dit verband wijs ik ook op de nota kunstzinnige
vorming van de culturele raad, die reeds aanleiding heeft gevormd tot
een gesprek tussen vertegenwoordigers van de culturele sector met de
schooladvies- en begeleidingsdienst, met "De Beeldenaar", met aller
lei onderwijsvertegenwoordigers en met diverse andere instellingen. De
eerste contacten hebben inmiddels geleid tot twee concrete objecten,
één van de culturele raad en één van "De Beeldenaar' die op stapel
staan. Een verdere uitbreiding van deze contacten zou tot voordeel
van de permanente educatie kunnen strekken. Door de provinciale
commissie vormings- en ontwikkelingswerk -- eerlijk gezegd was ik
tot vanmorgen niet van het bestaan van die commissie op de hoogte
ik heb het idee dat ik langzamerhand de helft weet en daar steeds iets
aan toevoeg -- is kort geleden een discussienota over het vormings-
en ontwikkelingswerk uitgebracht dat zich in het bijzonder op volwas
senen richt. Hoewel de Inhoud van deze nota mij nu nog niet bekend
is, heb ik inmiddels wel vernomen dat er ten aanzien van de subsidie-