1128
29 NOVEMBER 1974
De heer CRUL: Mag ik via de voorzitter aan de heer Dees vragen
waarom hij onze voorstellen afwijst? Hij zegt alleen dat hij de bezuini
gingen niet goedkeurt, maar op grond van welke argumenten vindt hij
onze voorstellen onaanvaardbaar?
De heer DEES: Wij geven de voorkeur aan de besteding van degel
den zoals die door het college is gekozen. Wij zouden het onverantwoord
vinden -- de heer Van Dun heeft daar gisteravond op gewezen -- wan
neer men in bepaalde gedeelten van onze stad zonder licht zou komen
te zitten. De voorstellen van de heer Crul betreffen dermate absolute
aangelegenheden dat wij daar niet mee kunnen instemmen. De heer Crul
zegt altijd dat de V, V, D, niets voor renovatie voelt, maar ik heb op
3 september aangetoond dat dit niet het geval is. Wij vinden het ook on
aanvaardbaar dat op die renovatie zal worden bezuinigd.
De heer CRUL: De heer Dees gaat weer op dezelfde toer. Ik vraag
hem op grond van welke argumenten hij ónze voorstellen afwijst, niet
waarom hij de voorstellen van het college verdedigt.
De heer DEES: Ik wijs de voorstellen van de heer Crul af omdat ik
de voorstellen van het college steun.
De heer HOUBEN: Vanwege de beperkte tijd zal ik niet op alle
opmerkingen, die gisteravond van de zijde van het college zijn gemaakt,
kunnen ingaan. Dat geldt met name voor de besnoeiing van de sociale
dienst en de Haagse Beemden; dit laatste onderwerp zal door de heer
Beckers worden behandeld. Ik wil mij vandaag beperken tot driepunten,
dezelfde punten waar ik gisteren op ben ingegaan: het functioneren van
de plaatselijke democratie, democratisering en bevordering van open
heid en bewustmaking van de nood in de arme landen.
Ten aanzien van het functioneren van de plaatselijke democratie
heeft de voorzitter gisteren als eerste een aantal opmerkingen gemaakt.
Hij heeft onder meer gesteld dat in Breda een proces van democratise
ring op gang is gekomen. Alhoewel volgens hem aan dat proces geen
duidelijk beleid ten grondslag ligt is hij toch van mening dat er veelis
bereikt. Hij heeft echter toegezegd dat de gehanteerde middelen nader
zullen worden getoetst omdat zij niet ideaal zijn. Het is naar onze me
ning een goede zaak dat de door de voorzitter genoemde middelen kri
tisch worden bezien. Wij vragen ons af of wij er wel zijn met de beoor
deling van de bestaande) middelen; zou niet tevens nagegaan moeten wor
den wat er schort aan de democratie in Breda? Dienen er geen andere
middelen te worden beproefd? De voorzitter citeert uit het onderzoek-
Veldkamp dat 75% van de ondervraagden tevreden is over de wijze,waar
op de gemeente wordt bestuurd, maar wij moeten wel bedenken dat de
ze 75% als volgt is opgebouwd: 17% is enigszins tevreden, 52% is tame
lijk tevreden en slechts 8% is zeer tevreden. Deze uitkomsten wijzen er
op dat het cijfer van 75% geflatteerd is, want eigenlijk is slechts een
minderheid tevreden met de gang van zaken. Een veel belangrijker maat
voor de tevredenheid en de betrokkenheid van de burger ten aanzien van
het plaatselijk bestuur is naar onze mening de opkomst bij de gemeen
teraadsverkiezingen van 29 mei j. 1, Slechts iets meer dan de helft van
de Bredase kiesgerechtigden heeft toen zijn stem uitgebracht en naar on
ze mening duidt deze lage opkomst op een te grote vervreemding tus
sen bestuur en bestuurden. Dit verschijnsel is zonder meer alarmerend
voor het functioneren van de plaatselijke democratie. Het is jammer