29 NOVEMBER 1974
1131
nog eens nadrukkelijk zeggen -- dat de structuurschets niet vergezeldis
gegaan van de Wet op de Gewestvorming, maar hopelijk is deze wet bin
nen niet al te lange tijd te verwachten,,
Het tweede punt waarop ik wil ingaan is zojuist door de heerHou-
ben heel duidelijk aan de orde gesteld. Ik wil bevestigen wat ik gisteren
heb gezegd, namelijk dat de instrumenten, die tot nu toe zijn gebruikt,
in de praktijk onvoldoende zijn gebleken. Daarbij heb ik echter nadruk
kelijk gezegd dat nieuwe instrumenten en methoden moeten worden be
proefd. In de toegezegde nota zal ook deze aangelegenheid aan de.or
de komen. Over de kwestie van de tevredenheid heb ik gisteren ook geen
twijfel laten bestaan. Ik heb nadrukkelijk gezegd dat "gewone tevreden
heid" ook al iets betekent, maar de heer Houben heeft gelijk wanneer
hij stelt dat daarin gradaties voorkomen en dat de tevredenheid niet over
al even groot is.
Wat de verkiezingskwestie betreft bevind ik mij in hetzelfde straat
je als de heer Houben. Deze kwestie wordt niet alleen door mij maar
door iedereen die ordelijk en democratisch denkt ernstig betreurdjdaar-
over bestaat dus geen enkel verschil van mening. Een andere vraag is
wat het college van burgemeester en wethouders aan het lage opkomst-
cijfer kan doen. De meeste raadsleden zijn voorzitter van een stembu
reau en bij iedere gelegenheid zien wij het percentage constant blijven
of zelfs omlaag gaan. Dat is een ernstige kwestie en ik geloof dat er
maar één oplossing voor is: het betrekken van de mensen bij ons werk,
zodat zij daar begrip en belangstelling voor krijgen. Wij moeten dat op
een zodanige wijze doen dat die belangstelling ook metterdaad kan wor
den opgebracht,
Een derde punt betreft de beleidsnota. De heer Dees heeft gelijk
wanneer hij zegt dat de gisteren gebezigde uitdrukkingen wat vaag zijn
en ik ben het met hem eens dat een beleidsnota onontbeerlijk is. Ik voel
mee met een ieder die zegt dat de. doelstellingen van het beleid en het
tempo, waarin die doelstellingen moeten worden geconcretiseerd, din
gen zijn die in de beleidsnota thuishoren. Zoals ik gisteren heb gezegd
zijn wij er zeer druk mee bezig, wij hebben geprobeerd een indruk te
krijgen van de kaders en de mogelijkheden die in dat beleidsplan gestal
te moeten krijgen. Daar is verder over gedacht en daar wordt dezer da
gen verder over gesproken. Het lijkt mij zeer waarschijnlijk dat wij de
resultaten daarvan vóór de begrotingsbehandeling 1976 op tafel kunnen
leggen, al blijft het creëren van een integraal beleidsplan een grote
moeilijkheid.
Verder heb ik eigenlijk niet zo heel veel meer te zeggen. In twee
de. instantie heeft men de vragen aan mijn adres erg beperkt en ik ben
blij dat ook de kwestie van beïnvloeding van buiten de raad in tweede
termijn beperkt is behandeld. Ik heb nog eens nagezien wat daarover
twee jaar geleden is gezegd. Wellicht zijn wij het op dit punt niet allen
eens, maar in .ieder geval is nu gebleken dat men een zekere mate van
begrip voor eikaars standpunt kan opbrengen.
De heer Crul heeft over de positie van de burgemeester gesproken
en in reactie daarop zou ik enkele dingen willen zeggen. In de eerste
plaats --en dat is bij een eerdere gelegenheid ook gezegd -- vind ik
het flauw en onjuist wanneer een burgemeester niet voor zijn politieke
keuze zou willen uitkomen. Dat zou namelijk volstrekt ten onrechte
geschieden en men moet niet van mij verwachten dat ik mijn politieke
keuze om mij regarderende redenen tussentijds zou wijzigen. Ln de twee
de plaats is er de mededeling van de heer Crul --ik weet niet hoe ern
stig hij dit bedoelt -- dat de burgemeester in feite de positie van het