1150
29 NOVEMBER 1974
De informatieverstrekking aan de raadsleden moet volgens de heer
Kaarsemaker volledig zijn. Hij deed hierbij een beroep op de commis
sie die ik enige tijd mocht voorzitten en die, overigens terecht, nogal
eens wordt aangehaald. Ik heb vanmiddag nog eens nagegaan wat de
commissie over de informatieverstrekking heeft gezegd. Zij stelt dat de
informatie zo duidelijk en uitgebreid mogelijk moet zijn en dat in prin
cipe alles beschikbaar moet worden gesteld, maar men zegt daar nog
vier dingen bij. De informatie moet namelijk relevant zijn, afgestemd
op de fase in het besluitvormingsproces en noch te omvangrijk, noch te
beperkt, hetgeen wij gezamenlijk bepalen. Ten slotte kan het ambte
narenapparaat de gewenste informatie aan de raadsleden verschaffen.Ik
heb de indruk dat wij met ons werk in de praktijk precies de goede weg
bewandelen en ik heb het vertrouwen dat dat ook in de toekomst zo zal
blijven.
De heer Kaarsemaker heeft nog iets over de decentralisatie van
het bestuur en alles wat daarmee samenhangt gezegd. Het zal uduide
lijk zijn dat het college de activiteiten die het zelf in bestuurscommis
sies en in functionele raden wil verrichten eerst in zijn eigen apparaat
wil bekijken. Er zijn evenwel al toezeggingen gedaan.
Met betrekking tot de wijkraden, die u ten tonele hebt gevoerd,
mag ik verwijzen naar het niet onduidelijke standpunt dat het college
bij de rapportage over de Hoge Vucht heeft ingenomen. De mogelijk
heid is niet uitgesloten dat dat voor een bepaald stadsdeel zou kunnen
gebeuren, maar ik zeg er onmiddellijk bij dat naar de mening van het
college de stad Breda zich voor wijkraden nog nauwelijks of in het ge
heel niet leent.
TWEEDE PORTEFEUILLE, bestaande uit: financiën (inclusief belastingen),
assurantiën, hypotheekbank, kredietbank, onderwijs, planning en voort
gangscontrole en automatisering.
De VOORZITTER: U zult mij dadelijk wel enige tijd willen excu
seren, waarbij de heer Broeders mijn taak zal overnemen.
De heer VAN BANNING: Door de betogen van de verschillende frac
tievoorzitters ben ik met mijn verhaal vrijwel compleet in de vernie
ling gegaan. Dat neemt niet weg dat ik het, gezien de verantwoorde
lijkheid die de raad mij, als lid van de commissie van financiën, heeft
toegewezen, noodzakelijk vind op de materie van financiën en belas
tingen in te gaan. Ik hoop dat u het mij niet euvel zult duiden dat ik
wellicht op bepaalde punten zal herhalen wat anderen hebben gezegd.
Ik kan u zeggen dat ik toch wel gelukkig ben geweest met. de wij
ze waarop de begroting 1975 is gepresenteerd, zij het dan dan ik niet
volmaakt gelukkig ben, maar dat schijnt op dit ondermaanse ook niet
mogelijk te zijn. In het verleden heb ik meermalen in de commissie
gezegd -- u en anderen hebben dat bevestigd -- dat een behandeling
in deelbudgetten altijd het gevaar in zich bergt dat men zich meer op
het betreffende deel gaat concentreren en dat men voor het eigen stand
je gaat vechten, waardoor het accent niet zozeer wordt gelegd1 waar dat
noodzakelijk is. Met anderen ben ik van mening dat er een planning op
langere termijn moet komen. Eigenlijk behoef ik op dat punt niet die
per in te gaan, want de gehele materie is al uitvoerig besproken. Ik heb
het gevoel dat mijn achterbuurman, de heer Crul, nu zal menen dat
wij op één lijn zitten. Momenteel bevind ik mij in een zeer moeilijke
positie, want gisteren en vandaag heb ik het gevoel dat ik tussen twee