1152
29 NOVEMBER 1974
ting een financieel gezien zorgelijke situatie blijft bestaan. De econo
mische ontwikkeling, de ontwikkeling van de lonen en prijzen, in den
lande en ver daarbuiten, laat niet na haar merkbare en "niet altijd gun
stige uitstraling ook in de stedelijke sector te manifesteren. Ik ben het
dan ook eens met het door u in de nota van aanbieding gestelde dat een
voorzichtig financieel beleid en een voortdurende bezinning op het ge
bied van de besteding het opleggen van lasten wil ik hieraan toevoe
gen -- geboden blijft, want terecht hebt u geconstateerd dat er nog ri
sico's bestaan.
Ik had nog een kort woord willen wijden aan de gemeentelijke
voorzieningen die mede ten nutte van de omliggende gemeenten zijn.
Bij het bestuderen van de stukken is het mij opgevallen dat de omlig
gende gemeenten slechts in zeer beperkte mate een financieel aandeel
tot bepaalde voorzieningen leveren, In sommige gevallen is de deelna
me op" een gemeenschappelijke regeling, gerelateerd aan het aantal
gebruikers van de voorziening, gebaseerd en in andere gevallen is die
aan het aantal inwoners gerelateerd. In weer andere gevallen betaalt
de deelnemer een bijdrage die gelijk is aan de som die ook van de in
woners van Breda wordt geheven. Een bijdrage in de algemene kosten,
de overheadkosten, onafhankelijk van het al of niet gebruiken, is be
paald geen gemeengoed. Het komt mij voor dat een goede saamhorig
heid en een participatie in de kosten, zonder de directe relatie tot het
gebruik, wenselijk zou zijn. Ter verduidelijking wil ik u een voorbeeld
geven, namelijk met betrekking tot de muziekschool. In de wijde om
geving bestaat de mogelijkheid van de muziekschool gebruik te maken,
maar Breda betaalt daarvoor zeer aanzienlijke bedragen, terwijl van
buiten de gemeente slechts een bedrag van/. 38.264, wordt ontvan
gen. Er zouden nog verschillende andere voorbeelden kunnen worden ge
noemd.
Voorts kom ik op de rioolwaterzuivering, welk onderwerp eveneens
al uitvoerig is besproken. Ik had hierover een aantal vragen willenstel
len, waarvan er drie al zonder meer zijn beantwoord. Met instemming
vernam ik dat u binnenkort voorstellen aan de commissie en de raad zult
aanbieden, die het doen van een appèl tot in hoogste instantie zullen
behelzen, hetgeen geheel in het eerder door mij ingenomen standpunt
past. Het verschil is zó groot, dat het bijna niet door rechtstreeks over
leg kan worden overbrugd; wij hebben overigens nog voldoende gele
genheid om daarover te spreken. Mijns inziens is het goed in de beschou
wingen ook de wijze waarop de betaling zou moeten plaatsvinden te be
trekken, want daarbij wil ik nog wel enkele kanttekeningen maken.Een
uitgestelde betaling met een lage-rentevoet past eenvoudig niet meer
in de huidige gang van zaken, want dat zou betekenen dat wij op lan
gere termijn nog veel minder zouden ontvangen dan nu het geval is.
Ik wil nog iets over de kwestie van de belastingen zeggen en dan
in het bijzonder met betrekking tot de precariorechten. Het C. D.A. is
door belanghebbenden benaderd met de vraag of de gemeente opgrond
van artikel 277 van de Gemeentewet voornemens is precariorechten voor
het houden van braderieën en dergelijke te heffen. Ik wil in dit verband
nog naar het verslag van de bespreking van de Contactcommissie Mid
denstand-Grootwinkelbedrijven van 26 september verwijzen, welke be
spreking onder voorzitterschap van de wethouder van Economische Za
ken is gehouden. Blijkens dit verslag zal het heffen van precariorechten
het volgend jaar onderwerp van gesprek zijn. Het ligt niet in mijn be
doeling thans reeds op het in het vooruitzicht gestelde in te gaan,maar
wel wil ik opmerken dat de C.D.A. -fractie deze kwestie met zeergro-