29 NOVEMBER 1974 1163 deze school op grond van een bepaalde ideële opstelling benaderen;men kan haar zien als een ontmoetingspunt voor jonge mensen waarbij ver schillende opvattingen binnen de school ter kennis van de kinderen wor den gebracht,, Voor zover ik hierover publicaties heb gelezen geeft de vormgeving ten aanzien van het goed tot zijn recht laten komen van dat onderdeel enige problemen. Het is de bedoeling dat ook de ouders -- de school is uiteindelijk van de samenleving en van de ouders -- iets van zichzelf in de school kunnen terugvinden, maar in de praktijk blijkt dat niet erg eenvoudig te zijn. Soms komt men ook uit praktische overwegingen tot de oprichting van een samenwerkingsschool, namelijk in gebieden waar dermate klei ne schooltjes zouden moeten worden gesticht dat daar niet meer op ver antwoorde wijze onderwijs zou kunnen worden gegeven. Een wethouder van Onderwijs moet, ondanks zijn eigen overtuiging, binnen het kader van de bestaande wetgeving werken. In die wetgeving is de vrijheid van onderwijs vastgelegd en men kan, bijvoorbeeld door het verzamelen van handtekeningen, de overheid tot de realisering van een bepaalde school dwingen. Voorts heeft de gemeentelijke overheid tot taak voor voldoen de openbaar onderwijs te zorgen. Dat betekent dat bij het beleid dat men hier wil doorvoeren het onderwijs zelf de beslissende stem heeft. Wél hebben wij geprobeerd een gesprek mogelijk te maken tussen allen die bij het onderwijs betrokken zijn. Het verheugt mij dat wij daarin in Breda zijn geslaagd, want enkele jaren geleden zag het er daar bepaald niet naar uit. Het was toen zeker niet mogelijk de verschillende soor ten van onderwijs bijeen te krijgen om met elkaar over de ontwikkelin gen van dat onderwijs te denken. De bespreking in de Haagse Beemden heeft ertoe geleid dat men ten principale geen voorstander van de sa menwerkingsschool was. De meningen waren genuanceerd, maar de over grote meerderheid was van dit type school geen voorstander, tenzij de ze op een gegeven moment, gezien de bevolkingssituatie, onafwend baar zou zijn. Er is nog een ander facet in studie waaromtrent uvantal van voorbeelden kennis hebt kunnen nemen. Ik doel dan op een ruim telijke samenwerking, namelijk een gezamenlijk gebruik van centra le ruimten, waarbij een flexibeler gebruik kan plaatsvinden dan bij af zonderlijke scholen. De heer Gielen heeft, toen hij over de. werkgroep voor de Haagse Beemden sprak, feitelijk even op de planologische in vulling gedoeld. Het gaat namelijk om twee aspecten. In de eerste plaats moet het uitgangspunt altijd zijn hoe de ontwikkeling van het onderwijs het meest gunstig voor de kinderen is en in de tweede plaats moet met de ruimtelijke aspecten, onder andere de loopafstand voor de kinderen, rekening worden gehouden. Dit is een vraagstuk waarmee wij ons nog volop bezighouden; de werkgroep zal de volgende maand bijeenkomen om de gedachten daarover verder te ontwikkelen. Wat betreft de Landelijke Stichting Leerplanontwikkeling kan ik volstaan met te onderschrijven wat de heer Visser daarover heeft gezegd. Met name de S.A.D. zal moeten nagaan welke service aan het onder wijs in Breda kan worden verleend en of het Bredase onderwijs van het aangebodene zal kunnen profiteren. Tegen de motie met betrekking tot de H.E.A.O. zal in het col lege zeker geen bezwaar bestaan, want over dat punt is al zeer veel ge sproken. Ik wil nu op de opmerkingen van de heer Hendriksen ingaan,maar ik vrees dat ik in ademnood kom, want hij heeft zo buitengewoon sne,l gesproken dat ik eerlijk gezegd niet alles kon volgen. Op de doelstel lingen die hij heeft uiteengezet behoef ik niet in te gaan. Wij houden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 1163