iCir>
J
ONTWERP
29 NOVEMBER 1974
De VOORZITTER: Ik heropen de vergade
zijn toe aan beraadslagingen in tweede termi
De heer VAN BANNING: Dat mijn fracti
zijn "maiden-speech" in Breda allereerst aan iacht heeft. wille.a.beften.
RAADSVERGADERING
d.d.
Beslissing:
ing. (19. 00 uur.Wij
1 3 f E&Jü/b
in o.v.ei..de.-2e..pottefetti-l-levl—
gerrotji-iie-tie"er~Vi's"ëer"ÏÏi j
ir even op in te gaan.
P®rtaaidi g.heb._öxa._
Ifll Anr n, hiT,fl
Ik
den aan mijn stemvolume, noodzaakt mij da
ben het met hem eens dat ik het "rode lampj
hier luid en duidelijk te spreken. In ieder ge
toehoorders van mijn duidelijkheid iets blijft hangen en als het voor
hen plezieriger is wil ik het lampje graag uitdoen, tenzij dat techni
sche storingen oplevert.
Het antwoord van de wethouder, tevens waarnemend voorzitter,
geeft mij weinig aanleiding voor een reactie. Ik meen dat voldoende
is gebleken dat wij voor de drie punten die ik heb genoemd veel aan
dacht hebben en ik heb begrepen dat mijn opmerking overigens volsla
gen overbodig was, omdat ook het college hiervoor alle aandacht heeft.
Over de rioolwaterzuivering zou ik nog de volgende opmerking
willen maken. Onlangs heb ik gelezen dat de westbrabantse kamer van
koophandel bepleitte bij de minister een extra uitkering voor de "smeer
pijp" naar Waarde te vragen, waarvoor twee argumenten werden aan
gevoerd die wellicht ook voor de Bredase rioolwaterzuivering gelden.
In ieder geval dient mijns inziens te worden vastgesteld dat ons stads
bestuur reeds zeer vroegtijdig aandacht had voor het grote milieupro
bleem. Er is hier een werk begonnen dat alle waardering verdient en
ik meen dat er zeker titels te vinden zijn om de minister te vragen ook
in dezen een extra tegemoetkoming te verlenen indien het waterschap
niet bereid of wellicht niet in staat is het verschil tussen zijn eigen
bod en de boekwaarde die bij ons bekend staat te overbruggen.
Mijnheer de voorzitter. Ik hoop dat u mij toestaat even te reage
ren op de opmerkingen van twee sprekers die zo vriendelijk zijn ge
weest via u iets in mijn richting te zeggen. In de eerste plaats heeft
de heer Hendriksen betoogd dat er in zijn politieke gelederen en in de
gemeentelijke arena een vrij nieuwe groep is aangetreden die slechts
kort de tijd heeft gehad zich op de behandeling van de begroting voor
te bereiden. Ik moet bekennen dat dit wellicht lichtelijk als een ver
ontschuldiging klinkt, hoewel ik mij er zeer wel van bewust ben dat
men jegens mij geen enkele verontschuldiging hoeft aan te voeren.
De opmerking van de heer Hendriksen vat ik echter ook in zoverre als
een belofte voor de toekomst op, dat de huidige gang van zaken waar
bij de raad vierentwintig uur voor het begin van ae begrotingsbehande
ling met een amendement werd overrompeld zich niet zal herhalen,
zodat wij er zeker van kunnen zijn dat men in de toekomst wat eerder
met zijn voorstellen zal komen. Zonder ruggespraak met mijn fractie
te hebben gehouden meen ik de mentaliteit en de opvattingen van mijn
fractiegenoten voldoende te kennen om te kunnen zeggen dat een der
gelijke verandering het C. D. A. bijzonder welkom zal zijn en dat het
C. D. A. altijd bereid is ieder serieus voorstel ernstig op te vatten en
te benaderen.
Mijn bezwaren zijn niet zo zeer gericht geweest op hetgeen de
heer Hendriksen in zijn reactie heeft willen leggen, namelijk het te
kort aan tijd waarover men beschikte om ons tijdig te informeren.
Meer zijn mijn bezwaren gericht tegen een fractieleiding die anders
zou moeten weten. Ik ken de heer Crul voldoende om te weten hoe
zijn kennis is omtrent de wegen die hij zou kunnen bewandelen om
iets op andere wijze dan nu is gebeurd aan de orde te stellen. Ik heb