29 NOVEMBER 1974 1172 motie in gewijzigde vorm als een nieuwe motie in te dienen. De motie aangaande de samenwerking die moet leiden tot een verder van de grond krijgen van de permanente educatie kan in de vorm waarin zij is ingediend onze instemming hebben. De heer BRUMMELKAMP: Ik zou nog twee opmerkingen over het financiële gedeelte van de portefeuille van de wethouder willen ma ken, die wellicht ook voor de heer Van Banning nuttige informatie op leveren. Het ontbreken van een toelichting bij de keuze die het colle ge ten aanzien van de "2 - posten" heeft gedaan is naar ik meen een belangrijke oorzaak van de problemen omtrent het door ons inge diende amendement. Voorts meen ik dat de raad beter aan het vast stellen van prioriteiten toekomt als mijn opmerkingen door de wethou der voor de volgende begrotingsbehandeling in de beschouwingen wor den betrokken. Wethouder BROEDERS: De heer Van Banning heeft iets gezegd over de mogelijkheid om een extra uitkering te krijgen. Overigens is ook voor de "smeerpijp" naar Waarde nog geen extra uitkering verleend. Het zou de moeite waard zijn eens na te gaan of pogingen in deze richting kans van slagen hebben, hoewel ik op dit ogenblik de kansen voor Breda niet hoog aansla. Naar ik meen moeten wij hierover uitge breider in de commissie spreken, teneinde een duidelijker beeld van de motivering te krijgen. Dit punt dient onze aandacht te houden en als waterschap, gemeente en rijk gezamenlijk tot een oplossing zou den komen zou ik dat sterk toejuichen. Een bepaald element uit het betoog van de heer Van Banning kan ik in het bijzonder onderschrij ven: in Breda is tijdig een zeer belangrijke activiteit ondernomen om juist het milieu in de stad goed te houden en wanneer daardoor een extra zware last op de gemeentebegroting zou drukken zouden wij mijns inziens worden gestraft voor het goede werk dat is verricht. Ik hoop dat wij daarvoor gespaard blijven. Op het betoog van de heer Hendriksen wil ik vrij kort reageren. Enkele onderwerpen die aan de orde zijn geweest kunnen ongetwijfeld in de commissie voor onderwijs worden besproken. Voor het overige vind ik het enigszins moeilijk op het betoog van de heer Hendriksen in te gaan, aangezien hij enige uitspraken heeft gedaan waar ik wat moeite mee heb. Hij heeft gezegd dat ik mij vrij vaag zou hebben uitgedrukt, maar ik meen dat het in tijdnood moeilijk is scherp te for muleren. Ik zou kunnen zeggen dat er ook in het betoog van de heer Hendriksen naar het mij voorkomt -- in het bijzonder met betrekking tot de coördinatie -- vage opvattingen worden uiteengezet, maar ik wil mij liever niet in deze geest uitlaten. Nog meer moeite heb ik met de opmerking van de heer Hendriksen dat ik nu maar eens moet bewijzen dat voor de doelmatigheid een bepaalde wijze van vergade ren bij de schooladviesdienst nodig is. Hoewel wij daarmee geen stap verder komen, kan ik het ook omkeren door de heer Hendriksen te vragen te bewijzen dat hetgeen hij voorstelt een bijdrage levert tot het werk waar wij voor staan, tot het belang van het onderwijs en het belang van de kinderen dat ik zeer duidelijk centraal stel. De heer WELSCHEN: Wanneer vergaderingen door een groot aan tal mensen kunnen worden bijgewoond, verbreedt men het vlak van mensen die over dergelijke onderwerpen gaan of blijven denken aan zienlijk. De mogelijkheid daartoe is althans aanwezig. Men praat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 1172