29 NOVEMBER 1974
1174
ten inspraak moeten hebben, ook op andere terreinen dan nu door de
schooladviesdienst worden bestreken? Wie coördineert dat werk op dit
ogenblik?
Wethouder BROEDERS: Formeel en enigszins cru gesproken kan wor
den vastgesteld dat wij over het voortgezet onderwijs geen enkele zeg
genschap hebben, zodat op dat gebied een duidelijk rijksbeleid aanwe
zig moet zijn, zowel ten aanzien van bestuur en leerkrachten, als ten
aanzien van anderen. Dat wij mede de bedoelde ontwikkeling Bij het
voortgezet onderwijs willen bevorderen, blijkt eruit dat wij net initia
tief nemen tot een gesprek met het voortgezet onderwijs over hetgeen
er in de Haagse Beemden moet gebeuren. Ook ik betreur het --ik heb
mijn standpunt in dezen de rijksoverheid kenbaar gemaakt -- dat de
emeente niet meer wordt betrokken bij het geheel van het onderwijs,
e samenhang daarvan en de afstemming van de onderwijsinstituten op
elkaar. Hoewel ik deze opvatting huldig, wijs ik erop dat de gemeen
te afhankelijk is van de medewerking van de rijksoverheid.
De heer WELSCHEN: Maar u erkent dat het noodzakelijk is dat wij
op dat gebied actiever moeten optreden en dat er eventueel een coör
dinator zou moeten worden aangesteld.
Wethouder BROEDERS: Zo ver ben ik nog niet. Nu wilt u mij ver
der brengen dan ik ben!
De heer WELSCHEN: Dat wil ik de hele tijd!
Wethouder BROEDERS: Ik weet niet of u de situatie goed kent.
Mijns inziens zouden wij er eerst over moeten spreken hoe de situatie
is om vervolgens aan de orde te stellen waar wij naartoe moeten. Mis
schien is het een moeilijkheid dat de nieuwe leden van de raad nog
niet voldoende informatie hebben gekregen. Pas wanneer men daar
over beschikt kan men beoordelen of er in Breda geen bereidheid tot
het nemen van nieuwe initiatieven is. Natuurlijk wil ik niet beweren
't v;ij alles goed hebben gedaan, maar ik zou toch met enige voldoe
ning kunnen wijzen op hetgeen in de afgelopen jaren is gepresteerd.
Ik heb toegezegd dat wij in het college zullen spreken over de
snelheid die ten aanzien van het peuterwerk zou moeten worden be
tracht. Het verheugt mij dat de heer Hendriksen begrip heeft voor de
praktische situaties die daarbij kunnen ontstaan. Op korte termijn ho
pen wij hieromtrent een uitspraak te kunnen doen, maar hoe deze zal
luiden kan ik op dit ogenblik niet zeggen.
Omtrent de rijkssubsidie zullen nog nadere voorwaarden worden
gesteld. Als deze er zijn, zullen de commissie voor onderwijs en de
raad daarover worden ingelicht, hetgeen wij op vrij korte termijn ho
pen te kunnen doen.
De opmerkingen van de heer Brummelkamp die in het bijzonder
voor de volgende begroting bedoeld zijn zal ik nalezen. In de commis
sie voor de financiën bestaat altijd de gelegenheid over de voorberei
ding van de begroting te spreken.
De VOORZITTER: Aangezien dat niet tegengesproken is, ga ik er
van uit dat de v&6r de pauze ingediende motie in deze vorm gehand
haafd blijft.