1179
29 NOVEMBER 1974
"verzorgd van de wieg tot het graf" zeer welvarend kan klinken, moet
deze verzorging alleen gelden voor degenen die haar nodig hebben.
Dit vraagt van de ambtenaren die contact hebben met degenen die
een beroep op gemeenschapsgelden doen een grote hoeveelheid men
senkennis, het vermogen om kritisch te luisteren en de geschiktheid
om te bepalen of de nood werkelijk hoog is of dat men te doen heeft
met mensen die van een sociale instelling zouden willen profiteren.
Deze wellicht enigszins klinische benadering moet stoelen op een
grote bezorgdheid voor de onderhavige groepen. Wij moeten steeds
beseffen dat voor veel mensen een beroep op gemeenschapsgelden een
gang naar Canossa betekent. Laten wij deze weg dan ook zo kort mo
gelijk maken. Ik zou alle aandacht willen vragen voor een studie
waarin dient te worden bezien hoe wij de gehele maatschappelijke
dienstverlening voor onze burgers duidelijk en doorzichtig kunnen ma
ken, zodat zij weten bij welke instanties zij moeten zijn en waar zij
geholpen kunnen worden door begrijpende en tot service bereide amb
tenaren die zich kunnen verplaatsen in de problematiek van degenen
die hen benaderen. Als dat gebeurt, hebben wij geen behoefte aan so
ciale raadslieden. Wel pleiten wij voor het bij de burgerij brengen
van deze vorm van dienstverlening in de vorm van bijvoorbeeld wijk
centra waar ambtenaren spreekuur kunnen houden.
Graag wil ik iets zeggen over de huisvesting van rijksgenoten. Een
beroep op de gemeente in dezen is een consequentie van het nationaal
beleid, inhoudende dat een bijdrage en verdere begeleiding wordt ge
geven aan de ontplooiing van de overzeese rijksdelen en hun inwoners.
Wij moeten evenwel beseffen dat deze groep opnieuw een groepering
vormt die onze bijzondere aandacht vraagt, naast onze bejaarden, de
thuis- en daklozen, de buitenlandse werknemers, de jongelui die wil
len huwen en nog andere groepen. Extra bevoordeling van deze groep
rijksgenoten ten opzichte van de andere groepen is mijns inziens niet
verantwoord, tenzij de rijksoverheid aan deze groep prioriteit toekent
en ook de middelen en mogelijkheden verstrekt om haar te steunen.
Tot slot wil ik een woord van waardering laten horen voor alle
ambtenaren die zich zeer veel inspanning getroosten om hun dienstver
lenende taak zo goed mogelijk te verrichten. De werkzaamheden van
het college en de raad kunnen alleen maar tot succes leiden bij de
gratie van de inzet van de ambtenaren.
Mevrouw STUTTERHEIM-EDELING: In de tweede "poot" waarop
onze opvatting over het welzijn steunt ligt het bevorderen van het wel
zijn van de groepen burgers die nog niet volledig aan hun trekken ko
men. In onze begrotingsvoorstellen kunnen wij in dit verband op twee
posten wijzen: het tehuis voor thuislozen en de migrantenraad. De sub
sidie van 100. 000, -- voor het tehuis voor thuislozen sluit aan bij
een reeds in behandeling zijnde subsidieaanvraag. In deze steeds meer
doldraaiende prestatiemaatschappij komt het steeds meer voor dat men
sen ontheemd raken. Eén van de middelen om de nood van deze ont
heemden enigszins te verlichten is het tehuis voor thuislozen, in onze
opvatting niet alleen een huis, maar ook een plaats waar de tijdelijke
bewoners op verhaal kunnen komen en de kracht kunnen vinden om op
nieuw de maatschappij in te stappen, zich bewust van eigen situatie
en verantwoordelijkheid.
Het bedrag van 120. 000, dat voor ontwikkelingshulp is op
gevoerd heeft voor een deel betrekking op de migrantenraad. Op dit
punt kan ik verwijzen naar de pleidooien die mevrouw Paulussen na-