1181
29 NOVEMBER 1974
die tijdens de jaarlijkse algemene beschouwingen aan de orde komen
is een goede en misschien wel gewenste houding. De wethouder van
sociale zaken heeft met beide houdingen geen moeite. Wij bewonde
ren dat in hem, maar aan de andere kant zal men tegelijkertijd toch
oog voor het probleem op zichzelf moeten hebben. Het relativeren
heeft zijn grenzen en wij hebben de indruk dat de wethouder die gren
zen overschrijdt als hij ingaat op een bepaalde passage uit de algeme
ne beschouwingen van de heer Dees. Deze laatste heeft gesproken
over de rol van de gemeentelijke overheid ten opzichte van het parti
culier initiatief: de gemeente had mijns inziens tot taak coördinerend
en bemiddelend op te treden. Geamuseerd en van een afstand consta
teert de wethouder dat er in Breda een "welzijnsoorlog" aan de gang
is. Hij laat het bij deze constatering en gaat niet verder in op ons ver
zoek als vertegenwoordiger van de gemeentelijke overheid in deze
"oorlog" een bemiddelende functie te vervullen. Bij een oorlog val
len slachtoffers en wordt schade aangericht die vaak onherstelbaar is
als de oorlog te lang duurt. De hulpverlening door instellingen van
maatschappelijk werk ligt voor een deel stil en de burgers van Breda
zijn er de dupe van. Ik heb de indruk gekregen dat de moeilijkheden
tussen de partners van het particulier initiatief de wethouder enigszins
koud laten. De oplossing die het college kiest is, zo constateren wij,
dat het de "oorlog" laat voor wat hij is en meent dat de gemeentelij
ke overheid een deel van de uitvoering ter hand moet nemen door bij
de gemeentelijke sociale dienst een team van maatschappelijk wer
kers te formeren en dit tot een complete dienst met vele functionaris
sen uit te bouwen.
De V. V. D. -fractie meent dat een andere oplossing moet worden
gekozen. In de allereerste plaats dient de overheid het particulier ini
tiatief op zijn plichten te wijzen en tussen de afzonderlijke partners
bemiddelend op te treden. Naar onze mening behoort dit tot de taak
van de gemeente, zeker als wij bedenken dat in 1975 bijvoorbeeld al
leen al aan het K. I. M. een gemeentelijke subsidie van bijna 2
miljoen wordt uitgekeerd. Dat is dan nog maar de helft van de totale
subsidie die deze ene stichting jaarlijks ontvangt. Pas wanneer het
niet anders kan en alleen als noodzakelijke en tijdelijke aanvulling
nadat de gemeente haar allereerste taak tot in het uiterste heeft ver
richt, zouden wij het in ej,gen dienst nemen van maatschappelijk wer
kers kunnen billijken.
Als argument voor het creëren en de uitbreiding van een instantie
voor maatschappelijk werk bij de gemeente heeft de wethouder ge
noemd dat de burger een keuze moet hebben. Dit lijkt een aardig ar
gument. Ik begrijp nu dat de wethouder zich zeer verheugd toonde
aangezien ook hij deze week uit De Stem mocht vernemen dat de drie
instellingen voor het algemeen maatschappelijk werk, te weten het
K.I. M.de protestantse instelling en "Humanitas", per 1 januari 1975
gaan fuseren. Tot nu toe had men zelfs uit drie instellingen de keus
en men zal dan ook begrijpen dat ik mijn twijfels heb omtrent de op
rechtheid van de argumentatie van de wethouder.
Uit de woorden van de wethouder heb ik voorts kunnen opmaken
dat het achterhaald zou zijn dat de gemeente uitvoerende werkzaam
heden zou aanvatten die zijn toebedeeld aan maatschappelijk werk-in-
stellingen en in subsidieregelingen voor deze instellingen zijn omschre
ven Daaromtrent meen in te moeten stellen dat deze ontwikkeling
inderdaad al enkele jaren aan de gang is, maar dat de V. V. D. -fractie
haar betreurt. Dat wij een en ander in onze algemene beschouwingen