1184 29 NOVEMBER 1974 maar even te laten rusten. Het verheugt mij van de heer Oomen te vernemen dat de studie op het gebied van het ontwikkelingscentrum positief wordt beoordeeld. Ik hoop met hem dat de kleur van het rapport de hoop in vervulling zal doen gaanDe concrete vormgeving is inderdaad nog niet aanwe zig, zodat ik hierover op dit ogenblik weinig zinnigs kan zeggen. In ieder geval meen ik dat wij met de in dezen gevolgde procedure een weg hebben bewandeld om zo tijdig mogelijk zo veel mogelijk men sen mede in de gelegenheid te stellen over deze materie na te denken. De heer Oomen heeft voorts voor wijkdienstencentra gepleit: hij zou graag een stimulans in die richting willen doen uitgaan. Hoewel er ook volgens mijn zienswijze wijkdienstencentra zouden moeten ko men, blijkt de weg moeilijk en lang te zijn. Het is inderdaad juist dat de wijkdienstencentra zich niet met de gezondheidszorg sec moe ten bezighouden» maar ook maatschappelijke dienstverlening en wel licht nog andere voorzieningen moeten bieden. Staatssecretaris Hen driks heeft gezegd dat er in Nederland vijfentwintig wijkdienstencen tra zouden moeten komen en ik heb enige hoop dat deze uitspraak een stimulans kan zijn, ook voor ons streven naar de totstandkoming van dergelijke centra in Breda. Op dit punt hebben wij al veel gedachten ontwikkeld en activiteiten ondernomen, maar de centra zijn nog niet van de grond gekomen, zowel in Breda als vrijwel overal elders in Ne derland. Enkele weken geleden heb ik in Utrecht een congres over wijk dienstencentra en regionalisatie bijgewoond. Aan de nand van het con crete voorbeeld van een bestaand wijkdienstencentrum in Venlo werd daar een middag aan dit onderwerp besteed. Ik heb begrepen dat er in Venlo grote moeilijkheden bestaan: het centrum functioneert wel goed, maar de mogelijkheid bestaat dat het project om financiële re denen toch in het honderd loopt, hetgeen te betreuren zou zijn. Men is met alle enthousiasme begonnen» maar doordat de financiën niet geregeld zijn, kan de onderneming op een mislukking uitlopen. Dit neemt niet weg dat men in Breda op ambtelijk niveau het voornemen heeft de mogelijkheden nog eens te inventariseren en na te gaan wat de gemeente in dezen kan doen. Het zal de heer Oomen wellicht be kend zijn dat de heer Hendriks in zijn nota de term "echelonnering" gebruikt» die dan echter betrekking heeft op wijkdienstencentra van het particulier initiatief. Bovendien heeft de heer Hendriks naast het eerste, tweede, derde en eventueel vierde echelon het nieuwe begrip "basisechelon" ontwikkeld dat juist betrekking heeft op de sector ge zondheidszorg en dienstverlening van de overheid. In deze sector be vinden zich naast de gemeentelijke geneeskundige en gezondheids diensten ook de consultatiebureaus voor tuberculose, de adviesbureaus voor geslachtsziektebestrijding en enkele andere instanties. Aan dit ge bied zou de gemeente speciale aandacht moeten besteden en dat wil len wij dan ook doen. Een andere opmerking van de heer Oomen betrof de B. S. W. B. en de beplantingen in Breda-Noord. Ik meen te weten dat de besprekingen inmiddels zó ver zijn gevorderd, dat deze kwestie op korte termijn tot wederzijdse tevredenheid geregeld zal zijn. De vaste vraag van mevrouw Paulussen, thans bij monde van de heer Oomen gesteld, luidt: hoe staat het met de psycholoog bij de B. S. W. B. Deze psycholoog is er niet en ik zie hem voorlopig ook niet verschijnen. Overigens heeft de herhaalde vraag van mevrouw Paulussen -- onder andere in commissievergaderingen wel tot ge volg gehad dat deze problematiek weer een punt van uitvoerige en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 1184