1192
29 NOVEMBER 1974
enigerlei wijze hulp nodig heeft. Wij spreken nu over de acht maat
schappelijk werkers in een bureau dienstverlening, maar dat is een
kwestie van organisatie. In eerste instantie komt de cliënt bij het bu
reau onderzoek en rapportage terecht, waar eveneens maatschappelijk
werkers aanwezig zijn. Ook zij verlenen immateriële hulp, zij het
voornamelijk in eenvoudige gevallen waarmee weinig tijd gemoeid is.
In moeilijker gevallen wordt de cliënt naar andere instituten verwezen,
bijvoorbeeld naar het K. I. M. of het bureau alcohol en drugs maar e-
ventueel ook naar het bureau dienstverlening van de sociale dienst.
De cliënt wordt volledig ingelicht over de plaatsen waar hij met zijn
problemen terecht kan, maar hij kiest zelf. Indien hij kenbaar maakt
dat hij door de sociale dienst zelf geholpen wenst te worden, heeft
hij daar naar mijn mening recht op. Ik voel er niets voor de cliënt in
dat geval hulp te weigeren en naar een ander "kastje" te sturen.
Er is dus geen sprake van dat wij per se immateriële hulp willen
verlenen, maar ik meen dat wij aan de verlangens van de cliënt moe
ten voldoen. Ik heb de kreet "de mens staat centraal" niet uitgevonden
en ik gebruik hem nooit, maar bij ons handelen gaan wij ervan uit. In
ieder geval wordt het particulier initiatief niet ondergraven doordat
de sociale dienst immateriële hulp verleent. Er bestaan zelfs zeer goe
de verhoudingen tussen de sociale dienst en de diverse instituten en er
wordt over het werk overleg gepleegd. Ik geloof dan ook niet dat er
sprake is van een concentratie van macht. De weigering van het mi
nisterie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk is mij bekend,
maar ik meen dat het ministerie niet tegen het particulier initiatief
durft in te gaan en dat het bovendien bevreesd is voor de financiële
consequenties. Wij hebben een verzoek voor 8 maatschappelijk wer
kers gedaan, maar uit de gemeente Den Haag is bijvoorbeeld een ver
zoek voor 200 maatschappelijk werkers gekomen. Ook Eindhoven en
Nijmegen hebben daarover een brief geschreven, over het gehele land
zijn soortgelijke brieven geschreven.
De heer KOERTSHUIS: Het is ook mogelijk dat de rijksover
heid het met ons eens is 1
Wethouder DE RAAFF: Ik hoop dat binnenkort te kunnen ver
nemen. Wij hebben naar ik meen in september een brief geschreven,
waarop wij gaarne antwoord zouden krijgen teneinde te kunnen vaststel
len welke houding het ministerie zal aannemen.
De heer Koertshuis heeft voorts opmerkingen gemaakt over het
woonwagencentrum en de wet van 1968. Zoals ik al eerder heb mede
gedeeld heb ik bij de omliggende gemeenten nog geen bereidheid ge
vonden om tot decentralisatie over te gaan. Wij hebben met het mi
nisterie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk gesproken
over de wegen die wij zouden kunnen bewandelen, waarbij men te
kennen heeft gegeven dat wij eerst een goed rapport moeten opstel
len aan de hand van onderzoekingen onder de woonwagenbewoners
zelf. Indien uit dit rapport blijkt op welke wijze de decentralisatie
tot stand zou moeten komen, waar kleinere kampen zouden kunnen
worden gevestigd en hoeveel er zouden moeten komen, is men bereid
de strekking van het rapport te ondersteunen en bijstand te verlenen
teneinde te bevorderen dat ook de andere gemeenten naar vestiging
van kleinere kampen willen streven. Op het ogenblik houden wij ons
met de bedoelde onderzoekingen bezig: de uitslagen ervan verwacht
ik tussen nu en over anderhalve maand.