IiL>4 29 NOVEMBER 1974 burgers. Wanneer de interne discussie over de Surinamers is afgerond zouden wij gaarne zien dat de commissies daarover op korte termijn kunnen meepraten. De brief aan het maatschappelijk werk van het ministerie dateert van 21 juni j. 1. In de brief stond dat men vóór 1 oktober graag bericht zou hebben. Uit de woorden van de wethouder heb ik opgemaakt dat er tot nu toe geen bericht is ontvangen en wij zouden gaarne zien dat dit bericht binnenkort zou komen. Tot slot iets over de migrantenraad, waarover de wethouder tot onze verbazing heeft gezegd dat hij geen signalen ontvangt. Het is niet voor niets dat wij, zoals bij al onze voorstellen gebruikelijk is, deze kwestie in een nog breder kader hebben geplaatst dan mevrouw Paulussen eerder al had gedaan, namelijk in het kader van de ontwik kelingshulp. In enkele van de landen waar de buitenlandse werknemers vandaan komen, zoals Turkije en Spanje, heersen regimes die -- om het zeer eufemistisch uit te drukken -- bepaald niet democratisch kun nen worden genoemd. Wanneer mensen die uit die landen afkomstig zijn in ons land gaan medewerken aan een raad die op democratische manier functioneert, kan daar voor hen een zekere vorming van uit gaan. Voorts zijn wij van mening dat de betrokkenen als een soort ont heemden hier naar toe worden gehaald om onze prestatiemaatschappij in stand te houden en dat hun als tegenprestatie en als een vorm van ontwikkelingshulp de mogelijkheid moet worden geboden op zijn minst over hun eigen situatie mee te praten. Ik ben van mening dat wij dit eigenlijk zelf zouden moeten willen. De wethouder heeft gezegd dat de betrokkenen zelf wensen op dit gebied kenbaar moeten maken. Ik meen echter dat Spanjaarden en Turken die hier komen niet goed op de hoogte zijn van de manier waarop de democratie -- hoe moeizaam ook -- werkt, zodat zij niet precies weten hoe te handelen. Uit de illustratie die mevrouw Paulus sen zojuist heeft gegeven blijkt dat de betrokkenen, als men dit onder werp maar aan de orde stelt, zicht krijgen op de betekenis ervan. Men is echter niet in staat zelf met een verzoek te komen. Zoals ik aan het begin van mijn betoog ook reeds ten aanzien van andere kansarme groepen heb opgemerkt: wij moeten juist zorgen dat men gemotiveerd raakt en inziet dat men iets aan zijn eigen situatie kan veranderen. Als wij dat willen, moeten wij daar iets aan doen. Met het oog daar op heeft mijn groepering ervoor gepleit dat het gesprek wordt geopend, niet met de besturen van de stichtingen, maar met de werkers in het veld en de buitenlandse werknemers zelf. Als men enkele personen naar "Incom" stuurt, kan men met de betrokkenen zelf spreken over de vraag of men met hen samen kan bereiken dat zij een betere in spraak hebben en in Nederland beter tot hun recht komen. Ik ben van mening dat wij met deze vraag naar de betrokkenen toe moeten gaan en dat wij niet moeten wachten totdat zij bij ons komen. Ook ontwik kelingshulp houdt niet in dat wij hier blijven zitten wachten tot de mensen ginds dood gaan, omdat zij hier maar brood moeten komen ha len. Ik geloof dat wij altijd nog het brood daarnaartoe sturen. De heer EISSENS: Het is verleidelijk diep op de opmerkingen van de heer De Raaff in te gaan, maar ik zal trachten mij te beperken. Wanneer hij betoogt dat het personeelsbeleid in het college wel dege lijk de nodige aandacht krijgt, vat hij mijn opmerking naar ik meen te persoonlijk op. Met mijn uitlating dat het personeelsbeleid een cen trale plaats nodig heeft bedoel ik dat het door de gehele gemeente

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 1194