14 FEBRUARI 1974 133 lijk worden aangevoerd dat wij deze militaire terreinen niet geheel kun nen doen volbouwen, hetgeen mij bekend is. Naar mijn opvatting zou echter ten eerste eens onderzocht moeten worden wat er wèl kan gebeu ren en in de tweede plaats blijft het feit bestaan dat de ligging van de militaire terreinen volkomen anachronistisch is. Ik wijs erop dat ik thans spreek over de kazernes van het gewone leger dat in onze stad ligt, om te voorkomen dat straks door iemand in de raad de K, M, A, ter sprake wordt gebracht, aangezien die hier niets mee te maken heeft. Een sterk argument dat soms wordt gebruikt luidt dat de gemeente niet zonder meer over de militaire terreinen kan beschikken, maar ik blijf erbij dat het de eerste taak van het gehele Bredase gemeentebestuur zou moeten zijn dag en nacht in Den Haag "aan de bel te hangen" om te bevorderen dat nu eens een eind wordt gemaakt aan de volkomen knotse situatie. De veronderstelling dat de stad er door verdwijning van de mili taire terreinen economisch op achteruit zou gaan lijkt mij zeer boud. Ik vermoed dat de heer Sandberg in dezen een typisch commercieel in zicht heeft ontwikkeld dat niet veel waarde zal hebben voor de stad zelf. Nooit heb ik gehoord dat werd gepleit voor het behoud van de kazernes in de stad om de economische toestand in Breda te bevorderen. Samenvattend kan ik zeggen dat ik het moeilijk vind mij zonder meer tegen het preadvies uit te spreken, maar dat ik mij meen te moe ten aansluiten bij degenen die van mening zijn dat de noodzaak van het creëren van een woongebied nog terdege onderzocht moet worden. Met betrekking tot de industrie wacht ik het antwoord van de wethouder af. De heer FROGER: Aan alle gemaakte opmerkingen is niet veel meer toe te voegen, afgezien van een aspect waarvoor ik nog even de aandacht wil vragen. De heer Spanjer heeft gezegd dat aanvaarding van het pread vies een historisch besluit zal zijn; ik geloof dat het historisch gezien van evenveel waarde zou zijn als de raad het preadvies zou verwerpen, In dit verband wil ik even terugkomen op het besluit van maart 1971 waarover ook de heer Geene heeft gesproken en dat naar ik meen niet voor ieder een moet worden beschouwd als een definitief besluit voor de toekomst. Zeer goed kan ik mij nog herinneren dat destijds bij mij persoonlijk de gedachte bestond dat een veldheer slechts met tijdwinst al veel wint. Thans hebben wij het ogenblik bereikt waarop wij weer moeten beslissen. Na al hetgeen al is opgemerkt wil ik er nog met nadruk op wijzen dat ik heilig geloof in de primaire opbouw van de oude stad voor de regio in West. Dit dient vóór te gaan, hetgeen niet uitsluit dat wij met betrekking tot de Haagse Beemden kunnen blijven studeren. De VOORZITTER: De motie die door de heer Crul en vijf andere leden is ingediend luidt als volgt; "Bij de behandeling van de herindeling en de overdracht van het gebied van de Haagse Beemden hebben de volgende zaken centraal gestaan: - behoefte aan bouwgrond in verband met ruimte- en woningnood; - ontwikkeling van de gemeenten in regio en gewest. Via een motie heeft de raad in 1971 gevraagd bovengenoemde za ken via het opstellen van een basis- en structuurplan voor regio en gewest aan te pakken. Het ontbreken van een zodanig basis- en structuurplan heeft de ontwikkeling van het gebied niet bevorderd, eerder verslechterd, met name op het gebied van de groei van een aantal gemeenten. Het op basis van de thans voorhanden gegevens ontwikkelen van de Haagse Beemden kan de situatie in regio en gewest alleen maar ver-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 133