136
14 FEBRUARI 1974
voor de discussie van vanavond zijn achtereenvolgens dat er een hiërar
chie van kernen is, dat in die hiërarchie Breda een dominante positie
inneemt en dat die dominante positie gewaarborgd moet worden. Dit is
geen grootheidswaanzin en geen "hoofdstadsgedachte", maar duidelijk
de constatering van een feitelijkheid die niet alleen in het streekplan is
neergelegd, maar ook in de daarbij behorende studies. Breda heeft nu
eenmaal in Noord-Brabant het hoogste verzorgingsniveau en dan niet in
het belang van deze gemeenteraad of van de bewoners van Breda, maar
in het belang van alle bewoners van het gewest West-Brabant. In de twee
de plaats is het een belangrijk uitgangspunt dat Breda als eerste kern voor
een verdere concentratie van met name de stuwende diensten in aanmer
king komt. Voorts behoort Breda met de andere kernen van de stedenrug
in West-Brabant tot de plaatsen waar de voortschrijdende industrialisatie
zal moeten plaatsvinden. U weet dat er in het streekplan een aantal mo
dellen is gepresenteerd en dat er uiteindelijk na de inspraak die ook door
uw raad in het gewest heeft plaatsgevonden een model is uitgekozen waar
van een aantal punten ook voor deze discussie van belang is. In de eerste
plaats dienen de regionale industrieprojecten zich tot Bergen op Zoom,
Roosendaal, Etten-Leur, Breda en Oosterhout te beperken. Er moet in de
tweede plaats een duidelijke scheiding zijn tussen de zones waar de zware
industrie is gesitueerd en waar de woongebieden zijn gedacht. In de der
de plaats moet Breda voor goede verbindingen met het Moerdijkproject ma
ximale ontwikkelingskansen hebben. Op basis van de hiërarchiegedachte
is het noodzakelijk aandacht aan de verdere uitbouw van Breda te beste
den. Wat is er namelijk in feite aan de hand? Als wij in het streekplan
een ordening zien voor het leven, wonen en recreëren in West-Brabant,
als wij menen dat er een opbouw in hiërarchische zin moet zijn en dat
er een verzorgingsstructuur moet zijn die voor totaal West-Brabant bruik
baar en leefbaar zijn, moet Breda "ja" zeggen tegen de feitelijke situatie;
zij zal hieraan dan moeten blijven voldoen. Aan het adres van de heer
Von Schmid moet ik zeggen dat niet kan worden ontkend dat in dit ge
bied pas hoogwaardige voorzieningen op het gebied van industrie, dienst
verlening, onderwijs, cultuuruitingen en dergelijke door een aanzienlijk
gedeelte van de bevolking kunnen worden gedragen als die voorzieningen
op één punt worden geconcentreerd; hieraan kan niet voorbij worden ge
gaan.
Dit streekplan heeft nog een ander aspect. Door de concentratie-
gedachte met betrekking tot de kernen wil men voorkomen dat de zo vaak
genoemde wildgroei van bepaalde agrarische of randgemeenten optreedt,
waardoor het tegenovergestelde wordt bereikt van hetgeen u in uw discus
sie naar voren hebt gebracht, namelijk datgene wat aan recreatief ge
beuren in West-Brabant aanwezig is.
Samenvattend kan ik dus stellen dat in het streekplan de volgende
gedachten zijn weergegeven: een hiërarchische opbouw van de streek,
een duidelijke functiebepaling voor Breda in het belang van hetzelfde
gewest, het behoud van die functie, de mogelijkheden tot uitbouw en het
voorkomen van wildgroei.
Als wij over het streekplan spreken, vraagt men dikwijls of dat plan
nog altijd geldt. Ik meen dat dit één van de eisen is die het college in de
richting van uw raad en in de richting van het provinciaal bestuur heeft
geëtaleerd. Wij wilden onszelf daarover zekerheid verschaffen. Ik heb
uw raad bij de begrotingsbehandeling van het vorig jaar met de uitspraak
van de toenmalige gedeputeerde Van der Harten geconfronteerd. Hij heeft
namelijk gezegd dat het streekplan nog steeds geldt en dat men, indien
men dit niet gelooft, hem dit zelf mag komen vragen. Wij hebben dit
zelfde nog eens aan zijn opvolger, de gedeputeerde Van der Heijden, ge
vraagd in een gesprek dat het college kort geleden met hem heeft gevoerd.