138 14 FEBRUARI 1974 dus met het effect van de gezinsverdunning rekening houden, dat ver sterkend werkt en waardoor er zoals gezegd slechts 110, 000 inwoners in Breda zullen kunnen zijn. Gezien het tempo en het feit dat Breda niet voldoende huisvesting meer kan bieden is het nog geen 5 vóór 12, maar wel kwart óver 12, Gelukkig is er nog niets kapot, maar wij zijn wel bijzonder laat. Uit de reactie die hierop van provinciale zijde is gekomen mag blijken dat niet alleen uw raad en dit college zich hierover bijzonder bezorgd maken. De problematiek van de groeibrieven is u bekend en ik meen dat die in uw discussie ook een belangrijk punt mag worden ge noemd, In de eerste plaats weet u dat er van de zijde van de provinci ale overheid een brief naar helaas slechts vier randgemeenten is gezon den, waarin is gesteld dat er een streekplan voor West-Brabant bestaat, dat de gemeenten te snel groeien en dat men zich daarover zorgen maakt. Voorts is verzocht of men in de toekomst met betrekking tot nieuwe be stemmingsplannen en nieuwe uitbreidingsplannen nadrukkelijker aan het streekplan wil reflecteren. Er is ook een brief naar Breda gezonden, die van de brief naar de randgemeenten afwijkt. Hierin heeft de provincie eveneens haar bezorgdheid kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft zij ge vraagd hoe wij nieuwe initiatieven ontwikkelen en wat wij met de Haag se Beemden doen. Men heeft ons verzocht te berichten of wij planolo gische of financiële problemen met betrekking tot de ontwikkeling van de Haagse Beemden hebben opdat tot een gezamenlijke strategie kan wor den gekomen. Teneinde dit te kunnen doen was natuurlijk een principe besluit van de raad noodzakelijk. Het is verheugend dat naar aanleiding van de groeibrieven die door G. S. zijn verzonden een gesprek tussen Bre da en de vier randgemeenten is gevoerd. De voorzitter en ik achten de ze gesprekken zeer positief, daar men duidelijk heeft gesteld u hebt dit in de samenvatting van de gesprekken kunnen terugvinden -- dat het streekplan van West-Brabant voor Breda en de randgemeenten uitgangs punt moet zijn. Voorts erkent men dat er wellicht een te snelle groei heeft plaatsgevonden en men is bereid tot en doende met het afremmen hiervan. In ieders belang ondersteunt men de centrumfunctie van Breda en vervolgens biedt men bij de prioriteitstelling de helpende hand bij de ontwikkeling van het gebied Haagse Beemden. Het is belangrijk dat dit uit het gesprek naar voren is gekomen. Ik meen dat het goed is dit te vermelden, maar ik moet daar onmiddellijk bij zeggen dat dit college het nog altijd betreurt dat Etten-Leur, Oosterhout en ook Rijsbergen -- deze laatste gemeente kan ook als een partner in het Bredaas gebeuren worden gezien -- bij deze gesprekken niet aanwezig zijn. Om die reden hebben wij hierop bij het overleg met G. S. ook geattendeerd. Vervolgens ga ik in op de feitelijke ontwikkeling van het streek plan en de reacties van de provincie daarop. Als wij onderschrijven dat dit niet alleen terwille van de functie van Breda, maar in het belang van het gehele gewest moet worden bekeken, meen ik dat wij mogen constateren dat Breda nogal wat heeft moeten doen. Velen zijn vandaag in de geschiedenis gedoken en wellicht mag ik dat op enkele punten ook doen. Ik wil aantonen dat het niet onvertoonbaar is als deze raad vanavond een logische consequentie uit eenmaal genomen besluiten trekt. Hierbij denk ik dan aan het tijdstip van 6 mei 1964, toen het raadsbesluit tot gebiedsruil van Effen met de Haagse Beemden werd ge nomen, De heer Von Schmid kijkt alsof hij dit betreurt. De heer VON SCHMID: Dat is een heel oude geschiedenis.' Wethouder VAN DUN: Dit is inderdaad een oude geschiedenis,, maar de raad heeft dat besluit genomen op basis van dezelfde uitgangspunten die

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 138