149 14 FEBRUARI 1974 zitten. Wij menen dat een studie in de richting Breda-Z.O. geen belem mering vormt om een eerste fase van de Haagse Beemden te realiseren. Tevens willen wij erop wijzen dat het, als wij met de Haagse Beemden gaan beginnen, werkelijk wel tijd wordt dat er met die studie een aan vang wordt gemaakt. Na overleg met mijn fractie kan ik zeggen dat dit onzes inziens alleen kan door daarover een uitspraak van de raad aan de hand van een motie te vragen. In de motie die ik voornemens ben in te dienen wordt ervan uitgegaan dat er in de Haagse Beemden zal kunnen worden gebouwd, maar vóór eind 1975 dienen wij een informatieve no ta van het college te ontvangen over de keuzemogelijkheden tussen de vervolgfase van de woonbebouwing in de Haagse Beemden en eventueel een eerste bouwfase in Zuidoostelijke richting. Ik hoop dat deze motie nog bij de behandeling kan worden betrokken. De VOORZITTER: Zij komt in ieder geval in stemming als u dat wenst. De heer CRUL: Als men terugziet op de commissievergaderingen in 1972 en de discussie van vanavond bemerkt men toch wel dat er iets merkwaardigs aan de gang is. De wethouder heeft er al op gedoeld dat er in die commissievergaderingen veel twijfel bestond omtrent de plan nen die wij met betrekking tot de Haagse Beemden zouden gaan uitvoe ren; men kan dit in zekere zin als een uitspraak van de raad in dezen beschouwen. Vanavond krijgt men de indruk dat alles wat indertijd op tafel heeft gelegen gewoon wordt weggeschoven omdat er geen enkele twijfel meer zou bestaan. Er wordt aan het college zo veel krediet gege ven dat het in feite alle kanten op kan. Dit is toch wel een merkwaar dige ontwikkeling, want de informatie die hieraan ten grondslag ligt is praktisch dezelfde als in 1972 met dien verstande dat er nu over een fa segewijze aanpak wordt gesproken; verder is er geen verschil. Wat betreft het preadvies en de motie meen ik dat er in ieder ge val een gelijkluidende mening bestaat over de zorg die zowel uit het preadvies als de motie spreekt met betrekking tot de ontwikkeling van de stad in de regio en in het gewest. Hierdoor is dit debat waarschijn lijk waardevoller dan het op het eerste gezicht lijkt. Welk verschil be staat er nu eigenlijk tussen onze benadering en die van het college? Dit betreft met name de formulering en de achtergronden van de overwe gingen. Het is daarbij, zeker gezien de laatste actie van de V. V.D. toch wel merkwaardig dat er in deze raad van haar kant een geheel an der standpunt wordt ingenomen dan in de Kamer het geval was. De heer DEES; In het voorlopig verslag van de Tweede Kamercom missie heeft de V.V.D. geen enkel standpunt ingenomen. Zij heeft wel een aantal kritische vragen gesteld. De heer CRUL: Zij heeft een aantal overwegingen op tafel gelegd die praktisch in strijd zijn met hetgeen vanavond uit de hoek van de V. V. D. naar voren is gekomen. Dat mag natuurlijk wel, maar als dit van dezelf de persoon komt is het wel wat moeilijk te begrijpen. De wethouder heeft gezegd dat er een samenwerking met de omliggende gemeenten en zeker ook met Etten-Leur en Oosterhout moet plaatsvinden als wij wensen dat onze plannen met betrekking tot de Haagse Beemden zullen slagen. Uit de ontwikkelingen ten aanzien van het streekplan is gebleken dat dit niet wordt nageleefd en dat er een groei ontstaat die voor de totale regio on gewenst is. Wij stellen in onze motie dat de basis om het gebied Haagse Beemden tot ontwikkeling te brengen is weggevallen als er geen hechte afspraken met de omliggende gemeenten en met Oosterhout en Etten-Leur

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 149