159 18 FEBRUARI 1974 in Breda tijdelijk van opzet geweest. Het verloop van 2\ jaar bezighe den geeft niet zo enorm veel concreet uitsluitsel voor de toekomst en biedt in het geheel geen -- maar dat is niet de schuld van het J.A,C, -- evaluatie van buitenaf. Het jaarverslag 1971-1972 roept vragen op, de ambtelijke werkgroep -- door u ingesteld -- geeft in feite natuurlijk geen objectieve rapportage en maakt slechts gebruik van datzelfde jaar verslag dat wij allen kennen. Dat is derhalve geen analyse. Dit is eigen lijk jammer omdat de oorspronkelijke opzet van een drempelverlaging deels verlaten blijkt en er in de diverse perioden nogal wat interne span ningen zijn opgetreden. Ik wil hier wel aan toevoegen dat de sporen A en C, respectievelijk hulpverlening en zelfontwikkeling, onze fractie wel aanspreken, maar dat dit ten aanzien van spoor B, de sociale actie, minder het geval is. Het gaat bij het J. A. C. toch immers juist om de individuele benadering van de medemens. Het belangrijkste vraagpunt in onze fractie is toch wel of het J. A. C. nu onder Jeugd en Sport valt of onder Sociale Zaken als duidelijke maatschappelijke dienstverlening, zij het van gespecialiseerde aard. Dat blijkt zeer duidelijk uit het jaar verslag en het blijkt eigenlijk ook uit de medewerkers, die wij overigens een woord van lof beslist niet willen onthouden, omdat dit voor een deel mensen zijn die als full- of part-timer bij ander maatschappelijk werk betrokken zijn en die daarnaast als vrijwilliger hun steun aan het J. A.C. geven. Wij hebben daar werkelijk respect voor. Eigenlijk billijkt, als wij uw stuk goed lezen, het college van burgemeester en wethouders die combinatie of die onderschikking toch onder Sociale Zaken, maar het zet zelf niet de definitieve stap. Dit geschiedt onzes inziens ten onrech te omdat het relatiepatroon, dat ik zoëven signaleerde, juist berust op de samenwerkings- en verwijsverbanden. Resumerend gaat mijn fractie akkoord met voortzetting op deze ex perimentele basis, terwijl zij zich uiteraard stelt achter de gedachte van het trachten veilig te stellen van verdere subsidiëring van rijkszijde. Ten tweede onderschrijft de V. V. D. uw personeelsstopgedachte en vraagt zij zich ook enigermate af hoe het nu zit met de selectie, die door u op pa gina 2 sub B is genoemd. Uit het jaarverslag begrijp ik dat dit voor een deel een aangelegenheid van de primaire vergadering van het J. A.C. is, maar wij twijfelen eraan of dit wel de meest geschikte weg is. Tenslot te menen wij dat de verrekening van provinciale en gemeentelijke sub sidies onder de vigerende omstandigheden voor de gemeente inderdaad zinnig is. De heer BROOIMANS: Nu de experimentele periode verstreken is zal de raad vanavond moeten beslissen over de eventuele voortzetting van de subsidiëring aan het J. A.C. Omdat van een evaluatieonderzoek onder su pervisie van en door het Sociologisch Instituut van de Katholieke Hoge school te Tilburg niets terecht is gekomen zal de beoordeling nu uitslui tend aan de hand van het jaarverslag dienen te geschieden, uitgebracht door het J. A. C.en aan de hand van het rapport van de ambtelijke werk groep J. A. C. Het jaarverslag over de periode van 1 juli 1971 tot 1 janua ri 1973 geeft een duidelijk beeld van de talrijke problemen waarmee het J. A. C. werd geconfronteerd. Het verslag verhaalt over de moeilijke aan vangsfase, over de fouten die er zijn gemaakt en over relatiestoornissen. Het vertelt verder over de gevoelde noodzaak tot reorganisatie, het ont staan van regionale en landelijke contacten en over de waardevolle con tacten met het Jeugd- en Jongerencentrum. Door het houden van discussies met alle medewerkers, door training en kadervorming zag men kans een meer op het doel gerichte koers te bevaren. Men concludeert tenslotte dat de hulpverlening, zo moeizaam op gang gekomen, in een grote be hoefte blijkt te voorzien en duidelijk het vertrouwen van de adolescen-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 159