19 17 JANUARI 1974 moet worden. Ik ben het daarmee niet eens, want zeker in deze kwes tie kan naar mijn opvatting meer openbaarheid volstrekt geen kwaad. Opnieuw zou ik de wethouder willen vragen of hij concretere informa tie over de gegadigden kan geven. Zijn er tien of honderd? In welk sta dium verkeren de onderhandelingen op dit ogenblik? Zijn de optimisti sche verwachtingen ten gevolge van de laatste ontwikkelingen volledig verdwenen of is de prognose voor 1985 volgens de huidige stand van za ken toch wel gunstig? Ik heb begrepen dat de wethouder van plan is de kwestie van de rijksdeelname na de besprekingen met de minister van economische za ken in de commissie te bespreken en vervolgens de beslissing over de vraag of Breda al dan niet êen initiatief moet nemen aan de orde te stel len. Naar aanleiding van de begroting die thans vóór ons ligt heb ik niet de indruk dat de p.m. -posten ingevuld kunnen worden vanuit de cash-flow. Indien dit juist is, kan mijns inziens een betere aansluiting bij vorige ja ren worden gevonden, omdat die vergelijking, zeker in 1973 niet is op gegaan. Wethouder BROEDERS: Met betrekking tot deze laatste vraag ver keer ik enigszins in moeilijkheden, aangezien de heer Crul nu spreekt over p.m. -posten, terwijl ik niet weet over welke posten hij precies spreekt. Het lijkt mij verstandiger deze materie aan de hand van de con crete posten in de commissie voor de financiën te behandelen, mede om dat ik meen dat de discussie hierover voor de raad vrij moeilijk zou kun nen worden. Als de heer Crul vragen heeft over de p. m. -posten, ben ik graag bereid deze in de commissie te behandelen, waarbij wij de diver se begrotingen kunnen vergelijken. Mocht de heer Crul in een dergelij ke bespreking aanleiding vinden om in de raad op dit onderwerp terug te komen, dan zullen wij dit in de commissievergadering wel merken. Misschien laat mijn geheugen mij in de steek, maar ik meen dat ik in de commissie voor de financiën een mededeling heb gedaan over het aantal en de omvang van de aanvragen. De desbetreffende gegevens heb ik nu niet bij de hand; graag wil ik nog eens nagaan hoe het gesteld is met aantal en omvang. Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Crul over geheimzinnigheid merk ik op dat ik het standpunt dat ik mede namens het bestuur heb ingenomen nog steeds onderschrijf, zodat ik meen dat het verstrekken van mededelingen in verband met interes sante aanvragen en dergelijke bezwaarlijk is. Het zou mijns inziens on verstandig zijn, aangezien onze onderhandelingspositie erdoor geschaad zou kunnen worden. Bovendien komt de vestiging van bedrijven die even tueel op deze plaats niet gewenst zouden zijn altijd aan de orde bij de concrete besluitvorming ten aanzien van de verkoop van de grond. Dit is een gebruikelijke gedragslijn bij verkoop van industrieterrein en afwij ken daarvan zou het industrieschap dat reeds in een uiterst moeilijke po sitie verkeert, in een extra moeilijke positie plaatsen. Hierbij wil ik aantekenen dat bepaald niet alle gegadigden het heb ben laten afweten. Er zijn onderhandelingen gaande waarvan wij mogen verwachten dat zij tot resultaat zullen leiden, maar ik heb gemeend er thans op te moeten wijzen dat hoewel zich een half jaar geleden een guns tige ontwikkeling aandiende, de veranderde situatie in Nederland -- geen specifiek Bredaas verschijnsel -- het noodzakelijk maakt te rekenen op enige terughoudendheid bij investeringen. De heer Crul heeft gezegd dat ik voorzichtig ben, maar in dat opzicht ben ik misschien iets te spontaan, want ik ben persoonlijk van mening dat men rekening met de ontwikke lingen moet houden. Ik meende de raad niet onkundig te moeten laten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 19