200 28 FEBRUARI 1974 Deze eenzijdige bevolkingsopbouw zal zijn neerslag gaan vin den bij het onderwijs, In tegenstelling namelijk tot hetgeen op blz. 37 onderaan van de nota wordt gezegd hebben Nederlandse, Duitse en Amerikaanse onderzoekingen aangetoond dat scholen met een re latief homogene arbeidersbevolking minder van kwaliteit zijn dan die met een gemengde bevolking, als gevolg van allerlei factoren die ik reeds eerder heb genoemd. Deze ontwikkeling is in het kader van het streven naar gelijke kansen ongezond. Ik memoreer hier de discussies die dezer dagen in de Tweede Kamer zijn gehouden bij de behandeling van de begroting van onderwijs. Uit de kranten verslagen blijkt dat er dit jaar veel fundamenteler over onderwijs w ordt gesproken dan ooit tevoren, hetgeen een verheugend verschijnsel is. Hoewel niet iedereen hier aanwezig alle woorden van de minis ter zal onderschrijven, zal niemand moeite hebben met zijn opmer king dat alle arbeiderskinderen alle gelegenheid moeten krijgen om al hun talenten ten volle te ontplooien. Maar, aldus de minister, de verbetering van kansen is een politieke zaak; dat is ook mijn mening. Wij politici moeten de voorwaarden scheppen die een si tuatie van werkelijk gelijke kansen mogelijk maken. Het laten ontstaan van wijken met een homogene arbeiders bevolking is in het kader van het streven naar gelijke kansen onge zond. Onze fractie meent daarom dat het toewijzingsbeleid veran derd moet worden, dat er in de Hoge Vucht niet nog meer flats in de woningwetsector gebouwd moeten worden, dat het bestemmings plan moet worden hergewaardeerd, voordat het te laat is. Op blz. 38 van de nota staat dat scholen binnen het raam van de wettelijke mogelijkheden extra hulpmiddelen en leerkrachten kun nen verkrijgen. Wij hadden echter moeten voorkomen dat bepaalde scholen in de Hoge Vucht extra hulp en begeleiding nodig hebben en wij moeten er in ieder geval voor zorgen dat dit in de toekomst niet het geval zal zijn. Ik kom thans toe aan de feitelijke situatie van dit ogenblik. Op blz. 37 staat dat leerlingen uit de buurten Geeren en Wisselaar iets minder deelnemen aan m. a. v. o.h. a.v. o. en v. w.o. en iets meer aan het 1. b. o.niets verontrustends. Zoals ik in mijn inlei ding al opmerkte, heeft echter de nota een bepaalde intentie, name lijk het wegnemen van de ongerustheid. Met dezelfde cijfers kan men ook een ander beeld schetsen. Tijdens de gezamenlijke com missievergadering heb ik gevraagd de veel te grove categorie m. a. v. o. h. a. v. o./v. w. o, te splitsen; aan mijn verzoek is op tijd voldaan, waarvoor mijn dank. Duidelijk is nu te zien dat, gelet op het v. w.o.de verschillen al groter worden: 15,8 voor geheel Breda; 10,1 voor de Wisselaar en 11, 7 voor de Geeren. Vergelijkt men deze percentages met dat voor de rest van Breda -- dus zonder de Hoge Vucht dan is het ver schil nog groter, aangezien het bedoelde percentage 16, 6 is. Wan neer men de cijfers anders groepeert, ontstaat eveneens een gewij zigd beeld. Hierbij laat ik dan de tweede kolom van de nieuwe gegevens van de sociografische dienst buiten beschouwing, aangezien ait een verzamelcategorie is en men mag verwachten dat uit de brugklas nagenoeg een zelfde percentage leerlingen naar m. a. v. o. h. a. v. o./v. w. o. gaat als in voorgaande jaren. Aan de ene kant stel ik 1. b. o. en m. a. v. o. gezamenlijk en aan de andere kant de categorie h. a. v. o,/v. w. o.op die manier kom ik tot de vol gende percentages voor 1. b. o. en m. a. v. o. gezamelijk: voor heel

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 200