28 FEBRUARI 1974
203
een zeer gedegen opzet, met inzet van veel personen en met inachtne
ming van veel benaderingswijzen van de materie waarmee wij ons be
zighielden. Het is duidelijk dat de stedebouwkundige adviesraad op het
gebied van advisering van het college in dezen een aparte rol heeft ver
vuld.
Een en ander heeft geresulteerd in hetgeen vanavond onderwerp
van bespreking uitmaakt, vergezeld van een preadvies van burgemees
ter en wethouders. In dit preadvies proberen wij naast het rapport van
de sociografische dienst aan de raad en aan de inwoners van de stad een
objectief inzicht te geven in de ontwikkelingen die zich naar onze me
ning werkelijk in de Hoge Vucht voordoen. Voor alle duidelijkheid wijs
ik erop dat het niet de bedoeling van het uitbrengen van het preadvies
is een defensieve actie te ondernemen tegenover het werkstuk van de
sociografische dienst.
Het lijkt mij goed aandacht te besteden aan de hoofdstuksgewijze
indeling van de Hoge Vucht-nota. Hoofdstuk Iheefirde pretentie uiteen
te zetten hoe wij tot de nota zijn gekomen. In hoofdstuk 2 wordt gepro
beerd kritische opmerkingen te maken bij het rapport van de sociogra
fische dienst. In hoofdstuk 3 wordt bedoeld vast te stellen in welke om
standigheid, op grond van welke visie en op basis van welke mogelijk
heden de Hoge Vucht in de jaren '50 en '60 is geconcipieerd. In hoofd
stuk 4 proberen het college en het redactieteam-Hoge Vucht duidelijk
te maken wat er naar hun mening exact in de Hoge Vucht aan de hand
is. Hoofdstuk 5 vermeldt beleidsvoornemens in alle functies die zich in
het gemeentelijk apparaat met de Hoge Vucht bezighouden. In hoofd
stuk 6 wordt tenslotte ingegaan op hetgeen in de toenmalige motie van
de heer America is gevraagd: een uitgangspunt voor een discussie in de
ze raad over leven en wonen vandaag en morgen.
Duidelijk moge zijn dat de pretentie van het rapport niet meer
omvat dan wat ik nu heb geschetst.
Graag wil ik enkele kanttekeningen maken bij de hoofdstukken,
waarbij ik van achteren naar voren te werk zal gaan. Hoofdstuk 6 zou
een aanzet kunnen zijn voor een discussie niet alleen over ruimtelijke
ordening maar over leven en wonen. Deze discussie hoeft overigens
niet vanavond te worden gevoerd, maar kan ook in de toekomst plaats
vinden. Een verband leggend met hoofdstuk 3, moet mijns inziens wor
den geconstateerd dat het bouwen van stadswijken en het ontwerpen van
bestemmingsplannen in de komende tijd veel meer dan in het verleden
gebaseerd zullen moeten zijn op meer institutionele gedachten en meer
disciplines dan wij vroeger meenden. Daarmee zijn wij er evenwel niet.
Inhakend op een opmerking van mevrouw Van Nes wijs ik erop dat men
niet alleen moet verkbndigen dat behalve de technici bij het ontwerpen
van bestemmingsplannen, stadswijken en bebouwingssoorten ook de be
oefenaars van gedragswetenschappen moeten worden betrokken, maar
dat in de praktijk moet blijken of dit uitgangspunt uitvoerbaar is. Ik be
doel hiermee dat beoefenaars van de gedragswetenschappen uitgenodigd
zullen moeten worden om deel te nemen aan het ontwerpen van bebou
wing en de ontwikkeling van gedachten, waarbij zij echter ook naar aan
leiding van de vraagstelling die op tafel ligt een antwoord zullen moe
ten geven op hetgeen wij vanavond in de raad bespreken. Dit zal moei
lijkheden opleveren. De heer Van Loon heeft opgemerkt dat wij in 1960
in de toenmalige optiek juist hebben gehandeld en in dit verband ben ik
het niet eens met mevrouw Van Nes die heeft gezegd dat wij de situa
tie in de Hoge Vucht "hic et nunc" moeten beschouwen. Op die manier
zullen wij over twintig jaar voor dezelfde conclusie komen te staan als
op het ogenblik. Ik geloof dat het kijken naar morgen ons voor proble
men stelt waarvoor noch college noch raad een oplossing beschikbaar